Titel | Het Weeshuis te Westzaan |
Jaar | 1969-04 |
Omschrijving | Dit historische verslag werpt licht op het voormalige weeshuis te Westzaan, dat later werd overgebracht naar de Zaanse Schans. Het document geeft een gedetailleerd overzicht van de oorsprong en bouw van het weeshuis, de uitdagingen bij het aantrekken van geschikte weesouders, en de veranderingen die het onderging na 1803. Met inbegrip van gebeurtenissen zoals de ernstige beschadiging bij het omvallen van de kerktoren in 1843, biedt het verslag een inkijk in de geschiedenis van deze instelling tot aan de huidige bestemming op de Zaanse Schans. |
Categorie | Zaanstreek |
Afkomstig Uit | Orgaan van de „ Vereniging Vrienden van de Zaanse Schans" No. 29 |
Het Weeshuis Te Westzaan
Door Mr. J.W. Groesbeek
Eigenlijk had dit opschrift moeten luiden: het voormalige weeshuis te Westzaan, dat naar de Zaanse Schans is overgebracht. Dit is namelijk het oude: „Algemene Dorps- Wees- en Armhuis' dat achter de kerk van Westzaan stond. We laten dus de beide Doopsgezinde weeshuizen buiten beschouwing.
In de toch vrij omvangrijke literatuur over de Zaanstreek vinden we vrijwel niets over het weeshuis vermeld. De schaarse gegevens berichten ons, dat de bouw ervan berustte op een door de Staten van Holland gegeven octrooi, dat dateert van 16 juli 1668 en dat het weeshuis in 1717 gebouwd werd. Dit prikkelde onze nieuwsgierigheid, want moesten we hieruit afleiden dat er pas in 1717 van het octrooi van 1668 gebruik gemaakt was? Een nader onderzoek leerde dat dit niet het geval geweest is. Er is wel degelijk en waarschijnlijk reeds kort na 1668 een weeshuis gebouwd. Het onderzoek naar het jaar van de bouw kon echter ook niet zo diep gaan, dat dit in alle preciesheid voor de dag gekomen is. Vast staat alleen dat het er was en dat het er al vroeg was. Misschien stond het op het erf dat door „de gemeente aan den regel van Westzanen" op 27 december 1668 van Cornelis Adryaensz. Broers, oudschepen tot Westzaan, gekocht werd.
We weten wel precies wanneer het afgebroken werd: In het bestek voor de bouw van het latere weeshuis, dat van 17 oktober 1716 dateert, komt in art. 27 de navolgende bepaling voor: „Den aennemer sal noch het oude huijs moeten afbreecken soo ordentelijck als 't doenlick is en daar soo veel heel hout aff soecken als 't doenlijck is". Bij de afbraak moest dus het vrijkomende materiaal zoveel mogelijk gespaard blijven. Waarschijnlijk moest dat weer dienst doen bij de nieuwbouw.
Een tweede bewijs voor het bestaan van het oudere weeshuis kunnen we putten uit de akte van 4 mei 1690, waarin vastgelegd is dat Neel Cornelis als weesmoeder ontslagen wordt. Twee maanden later wordt het echtpaar Jan Gerritsz. van Gaele en Stijntje Gerrits met de verzorging van de weezen belast. Een uitvoerige instructie wordt daartoe opgesteld. Dat zij „goede voorsorg en opzicht" over de weezen moeten betrachten spreekt wel vanzelf. Dat zij toezicht moeten houden op het spinnen en weven in het werkhuis om de kinderen „met alle neersticheyt in het werck te houden" ligt wat minder voor de hand. De regenten rekenen er op dat de weesouders daarbij geholpen worden door hun twee dochters. Die dochters mogen wel „een stuijver bijverdienen met naijen of klaren buitenshuis", maar dat mag niet ten koste gaan van de huishouding van het weeshuis.
Er was dus bij het weeshuis een werkhuis, waarin de kinderen moesten spinnen en weven. Na de bouw van het nieuwe weeshuis wordt het werkhuis niet meer uitdrukkelijk genoemd. Misschien werd het gevestigd in de nieuwe loods, die Jan Kaat voor fl.136 en 15 stuivers bij het weeshuis moest bouwen; misschien werd het afgeschaft.
Vóór 1668 De Wezen Bij Particulieren
Vóór 1668 werden de weezen bij particulieren uitbesteed. Zij werden zelfs geveild. Voor uitkeringen uit de kas van de weesvaders van bedragen tussen fl. 50,— - fl. 80,— per jaar, kon men een wees op de veiling machtig worden. In 1668 is men echter tot de conclusie gekomen dat uitbesteding van weezen een kostbare aangelegenheid was, die bovendien veel toezicht vereiste. Vandaar dat besloten werd de weezen in een weeshuis samen te brengen. Of hiervoor een bestaand huis gebruikt werd of dat er een nieuw gebouwd werd op een aangekocht erf, weten we nog niet. In ieder geval was het gebouw in 1716 zo versleten, dat besloten werd een geheel nieuw huis te bouwen. Er werd een uitvoerig bestek gemaakt van 27 artikelen en er werd aangekondigd: „De besteding zal zijn op den 17 oktober 1716 des namiddags ten drie uren precijs." Een week later spoedden schepenen zich nieuwsgierig „naar bove om te Sien wie dat de laaghste schrijver (= inschrijver) soude weese." Dat bleek Jan Dircsz. Kaat te zijn en hem werd het werk gegund voor de som van fl. 1147 en 12 stuivers. Het is misschien wel interessant om iets uit de bestekspebalingen over te nemen: Het gebouw moest lang zijn 52¼ en breed 24 voet. De oostmuur moest van steen gemaakt worden. Aan de westkant werd een „luijf" geprojecteerd, zoláng het huis was, en breed 10 voet. Waar de deuren en kozijnen moesten komen, dat werd alles nauwkeurig vastgesteld : „een deur om in het best-off voorent te gaan. Noch in dito aan de oostkant om op de slaapkamer te gaan, en dan noch een deur daer besyden aan om in de kelder te gaan.' ' De slaapkamer moest 16 voeten lang zijn en voorzien worden van twee bedsteden. Twee wenteltrappen, één in de zuidoost- en één in de zuidwesthoek van het huis, gaven toegang tot de bovenverdiepingen. Tot afwerking van het geheel moest er ook nog een nieuwe regenbak geheid worden. Sanitaire voorzieningen missen we in het bestek.
Voor Een Weeshuis Vereist: Weesouders
Als men nu denkt dat met de bouw van dit weeshuis de moeilijkheden overwonnen waren, dan klopt dat niet met de werkelijkheid. Het aantrekken van geschikte weesouders bleek een bijna onmogelijke taak. Op 1 januari 1717 werden Jacob Cornelisz. Pan en zijn vrouw voor fl.150,— per jaar aangesteld, maar op 12 juni 1717 doen Sibert Klase Quack met vrouw en dochter (als naaister) hun intrede voor fl 190 per jaar. Op 2 juli 1719 wordt hun tractement teruggebracht tot fl. 150. Dat is misschien wel de reden, dat zij op 25 oktober al weer vertrokken zijn. Hun opvolgers houden het uit tot mei 1723. Op de 22ste van die maand worden namelijk Claas Cornelisz. Wassenaar en zijn vrouw aangesteld tegen een tractement van fl.170 „ende indien t wel gevalt een ducaton tot een verering voor zijn dogter." Kort daarop wordt zijn instructie weer veranderd (7 augustus), in die zin dat zijn tractement vastgesteld wordt op fl.190 per jaar en fl. 32 en 10 stuivers voor het bakken. De vrouw van Claas is tevens niet langer als weesmoeder gehandhaafd. Een zekere Jannetje Arians wordt in haar plaats benoemd. Nog geen half jaar hield Claas het uit. In januari van het volgende jaar (1724) kwam er al weer een opvolger. Arian Jansz. Boer en zijn vrouw aanvaardden hun functie voor fl. 150 „mits conditie dat haar kind wint zal wezen voor zijn vader en moeder.' ' Betekent dit dat zij hun kind moesten verstoten? Was het deze conditie die hen deed besluiten hun functie al in november van hetzelfde jaar weer op te geven? Na het verslijten van nog drie weesvaders keren Claas Wassenaar en zijn vrouw op 14 mei 1734 in het weeshuis terug, waar zij het nu drie jaar uithouden, maar het tractement bedraagt dan ook fl. 230, waarvoor hij echter ook moet „bakken”.
Die tractementen van fl. 150 -fl. 180 zijn niet zo laag, als men bedenkt dat de predikant ook fl 150 per jaar ontving, en dat de weesouders daarbij nog vrije kost en inwoning genoten. Ondanks dat behoorlijke tractement zien we vele weesvaders en -moeders de revue passeren. Meestal verdwijnen ze na een drie- tot vijfjarig verblijf.
Het Zou Blijven „Algemeen Dorpsweeshuis"
Adriaan Loosjes meldt ons in 1794, „dat in dit weeshuis alle ouderloze weezen komen die behoeftig zijn, en welker ouders tot geen gemeente behooren, alsmede zodanige armen, die buiten de gemeentens zijn, en niet wel anders geholpen kunnen worden”. De Franse Revolutie bracht de scheiding van kerk en staat. Dit bracht nogal wat veranderingen met zich mee. Bovendien waren de plaatselijke financiën niet altijd in goede orde gebleven. Er werd dan ook kort vóór 1803 een financiële commissie ingesteld, die een plan moest opstellen om de schulden van het dorp en van het dorpswees- en armenhuis te voldoen.
Gerbrand Dekker zag de oplossing hierin, dat de Gereformeerden voortaan zelf het onderhoud van hun weezen in het weeshuis zouden betalen. Dit voorstel vond echter in de commissie weinig weerklank, maar Gerbrand hield voet bijstuk. Tenslotte moest de overheid dit geschilpunt dan maar beslissen. Dat gebeurde dan ook op 11 augustus 1803: het departementaal bestuur sprak toen uit „dat het weeshuis te Westzaan volgens de inhoud van het octrooi van 1668 geweest is, nog is en voorts blijven zal het algemeen dorpsweeshuis", tot het onderhoud waarvan alle ingezetenen verplicht waren bij te dragen.
In afwijking van de oude regeling werd echter bepaald dat de kosten verbonden aan het onderricht in de leer van het kerkgenootschap, waartoe de kinderen behoorden, voor rekening van dat kerkgenootschap zouden komen.
We moeten wegens plaatsgebrek hier wel afbreken. Dat het weeshuis bij het omvallen van de toren van de kerk te Westzaan op 1 januari 1843 ernstig werd beschadigd, dat het bij de veranderde gedachten over wezenverzorging tenslotte buiten gebruik gesteld is, en dat het nu met een totaal andere bestemming een waardige plaats in de Zaanse Schans kreeg, dat alles mag wel als bekend verondersteld worden. mr. J. W. Groesbeek