2628 resultaten

1566 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 644
Jaartallenindex

Jan Jacob Foijen x ….., hieruit: 1) Jan Jacobsz, priester, stierf vóór 1566, 2) Gerrit Jacobsz, stierf ook vóór 1566, x ….., hieruit 1 dochter: Machteld Gerritsdochter, non in St Cecilia te Hoorn, stierf ook voor 1566, 3) Agatha Jacobsdochter, non in idem, vruchtgebruik van 10 morgen met huis, 7½ hond te Wognum, ½ van 3 morgen te Hoorn, stierf vóór 1566, 4) Katharyne Jacobsdochter x Claas, hieruit: 1) Anna Claesdochter x Thaems Heynez, hieruit: minderjarige kinderen en 2) Ael Claesdochter x Jacob Symonsz. De vrouw van Gerrit Jacobsz had een zuster die als dochter heeft een Lysbeth Jansdochter, en een broer die als dochter had Catharina Jansdochter. Deze eisten de erfenis van Jacob Jan Foyen. Deze erfenis werd echter toegewezen aan Anna Claesdochter en Ael Claesdochter

1568-1571 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 629
Jaartallenindex

Alyd Jansdochter van Noordwijk, inwoonster van Haarlem, contra het Regularissenklooster (van St Augustinus) te Noordwijk. Ca. 1536 had haar vader Jan Jansz van Noordwijk twee morgen land, genaamd "den Hanger" en gelegen te Velsen in de Santpoorte, gelegen bij het huis "de Weendt" van genoemd klooster in pacht gekregen, dit wegens diensten door hem aan het klooster bewezen. Later kreeg hij gedaan dat deze pacht zou duren zolang hij, zijn vrouw en zijn kinderen leefden en nog gedurende 10 jaren na de dood van de langstlevende. Als de jaarlijkse pachtsom van 10 Kar gld niet op Vastenavond betaald zou zijn, zou het klooster weer de beschikking over het land krijgen (akte dd 1536-10-13). Toen Vastenavond 1555 betaling achterwege bleef, legde het klooster beslag op het land. Arbitraal accoord dd 1555-01-31 tussen de kinderen van Jan Jansz en het klooster: de pacht zal voortduren. Op 1570-01-30 gaf Alijd aan Willem Jeroensz, een schipper die van Haarlem naar Noordwyk voer, 3 daalders mee om die aan het klooster te betalen. Het klooster weigerde dit bedrag, en liet op 1570-02-14 beslag leggen op het land en stede een andere pachter (Gerrit Baertsz) aan (eiseres en haar pachter Wouter Florisz). Ook een tweede aanbieding van de pachtsom werd geweigerd. Aleid wendde zich tot het Hof van Holland dat haar op 1570-07-03 in het ongelijk stelde. Zij ging in appel bij de Grote Raad, tijdens het proces overleed zij. Toen de pachter weigerde de pachtsom aan de erfgenamen te betalen, begonnen deze een nieuw proces voor het Hof. Akte dd 1570-02-19 opgemaakt ten huize van Abraham de Hartogh in de Zijlstraat te Haarlem, zwager van Alyd Jansdochter van Noordwijk. In een brief dd 1571-02-19 (1570) staat dat Aleid is overleden; zonder datum: eiseres machtigt de schout van Velsen om aan Gerrit Baertsz de pacht te ontnemen

1570~ |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 632
Jaartallenindex

gasthuismeesters van het St Nicolaasgasthuis te 's-Hage contra overige schuldeisers van Dirck Pynssen van der Ameide [!?], schout van Delft. Op 15 juni [elders juli !] 1550 leende Dirck Pynssen van Frans Adriaensz Gorter 150 Kar gld, losbaer tegen den penn. 16, verzekerd op zijn hofstede te Ryswyk. Op 1550-08-20 leende hij van gasthuismeesters nog eens 18 Kar gld, verzekerd op hetzelfde onderpand. Dirck Pijnssen vestigde zich later in [!] het kasteel Levendaal [bij Rhenen]. Toen hij de rente over 1565 en 1566 niet voldeed, werd hij door een deurwaarder gemaand. De hofstede was inmiddels gekocht door Hadewij Pynssen, weduwe Adriaen van Duijn. Toen zij deswege voor het Hof werd gedaagd, betaalde zij de twee achterstallige termijnen. Later werden de renten over 1567 en 1568 ook niet voldaan. De schuldeisers van Dirck Pynssen van der Ameide [!] eisten voor het Hof van Holland de hofstede te Ryswyk te doen verkopen. Zij meenden dat hun vordering preferent was

1571-1577 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 642
Jaartallenindex

Anna Meynertsdochter [van Segwert], weduwe van Wouter Schiltmans, en Alida Meynertsdochter, weduwe Cornelis Diert, mede namens de overige erfgenamen van Meynert Meeusz, poorters van Dordrecht, contra mr Adriaen Heijthoven, advocaat bij de Grote Raad, Adriaen Jacobsz Heythoven en Digna Heythoven Jacobsdochter, gehuwd met Willem van Beaumont, allen erfgenamen van Jacob Adriaensz Heythoven; mr Jan Bouwensz, priester en kanunnik in OLVr kerk te Dordrecht. In 1564 werd er voor het Hof van Holland geprocedeerd tussen mr Jan Bouwensz als eisers, contra Anneken en Aelken Meynertsdochters en Aefken Ocker Janszdochter, weduwe Barthomeus Meynertsz, mede namens de overige erfgenamen van Meynert Bartholomeusz. Verweerders stelden dat er op 1486-03-18 een vicarie gesticht werd door Adriaen Evertsz, gedoteerd met 5 morgen 1 hont land in Mynsherenland van Moerkerken. Een schepenbrief van Dordrecht dd 1443-07-12 omschreef de grenzen: "met toebehoren en aandelen van alzulke voordelen, uiterwaarden en aanvallen als de gemeen landen die men noemt tsheeren land van Moerken in het ambacht Scobbe, toen pas bedykt, toebehoorde". De 5 morgen 1 hont waren hiermede tot kerkelijk goed geworden. Toen men in 1539 een aanwas van Mynsherenland zou bedijken, had de vicaris mr Adriaen Coninck het aandeel dat hij hierin had (ca 1 morgen en 6½ hont) verkocht aan Meynert Meusz, tijdens een drinkgelag en voor een kleine som. Meynert Meusz bedijkte daarna deze aanwas. Na de dood van Adriaen Coninck had Jacob Adriaensz Heythoven- die het patronaats- en collatierecht verkregen had na dode van Adriaentgen, dochter van de stichter Adriaen Evertsz -, het beneficie overgedragen aan mr Jan Bouwensz. Verweerders eisten nu deze aanwas van 1 morgen 6½ hont terug, en vergoeding van vruchtenschaden en interessen. Het Hof van Holland verweees de zaak naar het gerecht van Dordrecht. Daar eisten verweerders ook nietigverklaring van de koop. Op 1564-08-11 verklaarde het gerecht verweerders niet ontvankelijk, waarop deze in appel gingen bij het Hof. Daar stelden eisers dat Mynsherenland van Moerkerken door de heer van Gaasbeek als heer van Putten en Strijen aan de heer van Moerkerken in leen was gegeven, samen met alle aanwassen. Deze aanwassen werden in 1460 door Vranck Praet heer van Moerkerken aan de ingelanden, o.a. Adriaen Evertsz, verkocht. Verweerders konden zich daarom niet op de akte uit 1443 beroepen, omdat niemand in die tijd recht op de aanwas had. Adriaen Evertsz en zijn erfgenamen [verweerders] hadden het land steeds als allodiaal goed bezeten; het is nooit kerkelijk goed geweest. Daarom kon het verkocht worden en was vatbaar voor verjaring. Doordat zij in 1539 niet aan de bedijking hadden meegedaan, hadden verweerders hun aandeel in het te bedijken land gederelinqueert [!]. Het Hof van Holland vernietigde op 1568-12-22 het vonnis van het gerecht van Dordrecht en verklaarde de koopovereenkomst nietig. Verweerders werden veroordeeld om de kosten van de bedijking en het onderhoud van de dijk met 16% rente te betalen. Eisers moesten de 1 morgen 6½ hond afstaan. Verder moesten zij de vruchten, ontvangen sinds de dood van Adriaen Coninck restitueren. Eisers gingen hiervan in appel bij de Grote Raad. Deze bevestigde op 1577-08-23 de sententie van het Hof, en veroordeelde eisers tot betaling van boete en kosten

1572-1576 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 641
Jaartallenindex

Machteld van Nyeuwenrode, weduwe Gherrit Spierinck van Wel, kastelein en drost van Heusden, contra Wouter van Oudheusden voor zijn vrouw Cornelia Spierinck, Gherrit Spierinck evenals zijn vader Gherrit Spierinck kastelein en drost van Heusden, mede namens Huberta van Wyck, dochter van Arnolda Spierinck, weduwe Hubrecht van Wyck, heer van Onzenoord. Allen erfgenamen van hun vader en grootvader Gherrit Spierinck van Wel. Deze (de oude) was gehuwd met Emerentia van Merssel en Cornelia, Gerrit en Arnolda waren de kinderen uit dat huwelijk. In 1556 stierf Emerentia en volgens het Heusdense erfrecht behield Gherrit Spierinck alle roerende goederen in eigendom en kreeg het onroerend goed in vruchtgebruik. Toen Gerrit Spierinck de oude in 1570 overleed, nalatende zijn tweede vrouw Machteld van Nyenrode als weduwe, eiste deze de eigendom van de roerende en het vruchtgebruik van het onroerend goed. Gerrit was met Machteld zonder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Achteraf was bij willige condemnatie door het Hof van Utrecht, dd 1560-11-04, elke gemeenschap van goederen uitgesloten, zij had dus geen recht op de erfenis van haar man. Op grond hiervan namen gedaagden tijdens afwezigheid van Machteld uit Heusden, bezit van de roerende goederen. Machteld ging in beroep bij de Grote Raad die de zaak op 1571-10-06 naar het Hof verwees. Bij vonnis dd 1572-03-29 herstelde het Hof Machteld in het bezit van de roerende goederen. Toen verweerders deze uitspraak niet nakwamen, liet Machteld hen gijzelen. Het Hof verklaarde in november 1574 deze gijzeling ten onrechte geschied. Machteld tekende tegen de sententies van 1572-03-29 en 1574-11 beroep aan bij de Grote Raad

1536-1537 |

Grote Raad Mechelen E.A. Dossiers dl II dossier 427
Jaartallenindex

Jehan Jong[he]let, uit Brussel, contra Reynoud [III] van Brederode, heer van Vianen en Ameide. In den jaren 1536 en 1537 hadden eiser en zijn vrouw hun dochter Katherina aan verweerder, die toen voor Bethune en elders in noord-Frankrijk vocht, aangeboden. Het drietal was met verweerder mee naar Vianen getrokken. Toen Reynaud zich op het huis te Cleve bij Haarlem bevond, waren eiser c.s. vertrokken. Eiser vorderde voor de Grote Raad uitkering van een jaarlijks pensioen van 50 £ dat verweerder hem schriftelijk had toegekend. Verweerder erkende de formele geldigheid van de betreffende akte, doch niet de erin voorkomende reden van toekenning, nl diensten door eiser en zijn vrouw verricht. Verweerder stelde dat deze diensten uitsluitend bestaan hadden in het prostitueren van hun dochter. Hij achtte zich niet gebonden aan de overeenkomst omdat deze een ongeoorloofde oorzaak had. Eiser, die als bordeelhouder bekend stond, verdiende z.i. strafrechtelijk te worden vervolgd

1536-1543 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 432
Jaartallenindex

Cornelis Buyck e.a. regenten van de Oude kerk, het St Pietersgasthuis, het Huiszittenhuis en Leprooshuis te Amsterdam contra mr Cornelis van Campen Jacobsz namens zijn vrouw Lysbeth Dircsdochter en haar zuster, beide uit Amsterdam, en Gysbrecht Cornelisz uit Leiden. Mr Jacob Braesseman had bij testament in 1518 zijn beide zusters, o.a. Lysbeth Dircsdochter voor ⅓ en geestelijke instellingen te Amsterdam voor ⅔ als erfgenamen ingesteld. Mr Jacob overleed 1536-08-28. Eisers eisten hun ⅔ portie op. Het Gerecht van Amsterdam gaf hun gelijk. Verweerder ging in beroep bij het Hof, de making was in strijd met het placcaat van Karel V (1525, 1531). Hij eiste voor zijn vrouw en haar zusters. Het Hof vernietigde 1541-01-18 het vonnis van Amsterdam. Mr Cornelis van Campen moest worden ingeleid in zijn deel van de erfenis. De Grote Raad deed 1541-07-16 dit appel weer teniet, en wees aan eisers ⅔ deel van de erfenis toe

1537-10-09 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 428
Jaartallenindex

akte verleden voor schout en schepenen van Delft, houdende attestatie van getuigenverklaringen [!] aangaande 2 £ Vls sjaers lijfrente op [!] Dirc Goversz en Jacopmyne Pietersdochter; 1540-02-24: mandement van de stadhouder van Holland etc, waarbij hij opdraagt aan de deurwaarder om op verzoek van Jan Jansz, bode van Delft, als voogd van Frans Dircsz van Delft, zoon van Dirc die Tromper, opdraagt de prior van het Augustynerklooster te Dordrecht, voor het Hof van Holland te dagen

1537-11-22 |

Grote Raad Mechelen E.A. Dossiers dl II dossier 574
Jaartallenindex

mr Jan Jacobsz, wonende te Gouda, enig erfgenaam van zijn vader Jacob Pietersz van der Goude contra Jan (IV) van Montfoort, Geryt Gysen, Jan Hugesz en Frederick Gerytsz. Tussen Jan Jansz van der Goude, eisersoom van moederszijde en Jacob Adriaensz en Jan Hugez, ambachtsbewaarders en schotgaarders van Rozendaal (Haastrecht) was een geschil ontstaan over de invoering [! lees: invordering ?] van tienden die Jan Jansz van de grafelijkheid in leen hield. Bij sententie van de Grote Raad dd 1532-01-13 (sententie 831-91, zie ook dossier Beroepen Holland no 315) kregen appellanten, Jacob Pietersz (x .... Jansdochter) en Geryt van Berkenrode (x Adriane Jansdochter), die als resp. echtgenoten van de zusters van Jan Jansz diens proces hadden overgenomen, een beslissing in hun voordeel: toenmalige verweerders moesten de henneptienden aan Jacob Pietersz betalen. Sindsdien hadden slechts Gerryt Gysen en Jan Hugez daaraan niet willen voldoen. Zij stelden dat zij de tienden van de opbrengst van hun land reeds aan de heren van Montfoort, aan wie de grond toebehoorde, betaalden. Na de dood van Jan Pietersz [!, te lezen Jacob Pietersz ?] kregen Frans Gerytsz med. doctor, Huge hopcoper en Gysbrecht Tymansz, als voogden van eiser, op 1537-11-27 een mandament tegen verweerders. Het navolgende proces raakte enige malen interrupt. Het werd in 1550 hervat nadat eiser uit het buitenland was teruggekeerd. Het proces werd gewonnen door de v.d. Goude's

met potlood: het is de vraag of de vrouw van Gerrit van Berkenrode wel van der Goude heette, of dat hiermee aangeduid werd dat zij uit Gouda kwam

1537-1538 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 412
Jaartallenindex

Simon Heynricsz, Katryn Heynricsdochter en Clara Heynricsdochter, erfgenamen van hun zuster Margriete Heynricsdochter, vrouw van Gerrit Heye Gerritsz, uit Gouda, contra Arent Boot, gehuwd met jvr Geertruid van Leuwen, weduwe Geryt Gerytsz Boegaert, kleinzoon van Margriete Heynricsdochter. Op 1522-11-20 testament van Geryt Heye Gerritsz. Op 1524-12-19 herriep Margriete Henricsdochter een samen met haar man in 1521 gemaakt testament [bedoeld dat van 1522-11-20 ?]. Zij begunstigde de enige zoon van haar enige dochter, Geryt Gerytsz Bogaert met ⅓ deel van haar goederen en ⅔ deel krijgt hij in vruchtgebruik, de eigendom hiervan is bestemd voor de mogelijke wettige kinderen van Gerrit Bogaert. Als executeurs test. worden aangewezen Simon Heynricsz, Willem Jansz gehouwd met Katryn Henricsdochter en Frans Adriaensz, man van Clara Heynricsdochter. Indien Gerrit Goegaert kinderloos stierf, zou haar erfenis komen aan eisers. Toen dit gebeurde, ontstond er een geschil tussen eisers een Geertruud van Lewen, weduwe van Gerrit Boegaert. Op 1537-03-23 wees het Hof van Holland een groot deel van de erfenis toe aan verweerder. Eisers gingen toen in beroep bij de Grote Raad