263 resultaten

1513-04-22 | Bergen (NH)

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 246
Jaartallenindex

de inwoners van Bergen, die goed in Zuid Wimmenum hadden, betaalden hiervoor schot e.a. rechten aan de magistraat [??] van Wimmenum. Op zekere dag besloot de magistraat van Bergen deze rechten voor zijn onderdanen te betalen. Dit werd aan de magistraat van Wimmenum per deurwaarder meegedeeld. Zij gingen in beroep (sententie)

1514-01-27 (1513) |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 225
Jaartallenindex

sententie van het proces dat 1507-1509 gevoerd werd tussen Jacob van Domburg conra Jan van Treslong en Lodewyk van Treslong Raessesz. Cornelis van Treslong liet bij zijn kinderloos overlijden o.a. goederen en tienden bij Vossemeer en in het land van Schakerlo na. Proces hierover tussen zijn broer Jan van Treslong en zijn zuster Katherine van Treslong, weduwe van mr Clays van der Werve. Toen Katherine tijdens het proces overleed, werd het door haar zoon Lodewyk van de Werve voortgezet, waarbij zijn zuster Agniese van de Werve, gehuwd met Jacob van Domburg, zich voegde. Jacob van Domburg eigende zich de vruchten toe, doch het Hof van Holland beval hem op 1507-09-20 deze vruchten onder het Hof te deponeren. Hij verscheen niet, en werd bij verstek op 1507-12-15 veroordeeld en ging in beroep bij de Grote Raad. Hij verkreeg daar op 1508-04-06 consent om alsnog van de sententie 1507-12-15 en de executie daarvan in beroep te gaan. Intussen werd de behandeling van de zaak door het Hof van Holland doorgezet. Bij Jan van Treslong voegde zich zijn neef Lodewyk van Treslong Raessesz, die ook aanspraak op de goederen maakte. Bij sententie van het hof dd 1508-11-27 werden de goederen aan Jan en Lodewyk toegewezen, die nu onderling slaags raakten. Het Hof gelastte sequestratie der goederen onder David van der Werve. Jacob van Domburg ging intussen door met het innen van de vruchten, zeggende daartoe gerechtigd te zijn volgens het testament van Katherine van Treslong en ging in beroep bij de Grote Raad. De tegenpartij stelt: 1) bij sententie dd 1508-11-24, waartegen geen beroep is aangetekend, zijn de goederen en tienden in het land van Tholen bij Vossemeer toegekend aan Jan en Lodewyk van Treslong. Hieruit volgt dat noch Lodewyk van de Werve, noch zijn moeder en rechts voorganger Katherine enig recht op de goederen kon doen gelden, zodat Katherina er ook niet bij testament over kon beschikken. 2) Al zou het testament wel geldig zijn, dan had Jacob er zich niet op kunnen beroepen, want volgens de bepalingen van het testament zou de nalatenschap voor 3 jaar onder het beheer van de executeur test. geplaatst worden. Deze zou eerst de schulden moeten voldoen, en dan gedurende 3 jaar zielmissen ten bate van de overledene laten lezen. Eerst in 1510 zou Jacob over de nalatenschap hebben kunnen beschikken. 3) de open brieven waarbij aan Jacob wordt opgedragen om de sedert 1508-11-24 genoten vruchten onder David v.d. Werve te deponeren betreffen een andere zaak dan die waarop de openbrieven van 1507-09-20 betrekking hebben (vgl 1508-11-24)

1515-07-23 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 234
Jaartallenindex

leenmannen van Zeeland oorkonden dat Jacob van Cralingen verklaarde de [!] lenen bij Stavenisse en Cattendyke aan Dirk van der Does te hebben verkocht. Op 1508-02-15 (1507) ontvangt Dierick van der Does de door hem van Jacob van Cralingen gekochte goederen bij Stavenisse in leen. Op 1509-04-30 verleent de hertog uit zonderlinge gratie Dirk van der Does om deze lenen te kopen, waarvoor hij de rentmeester-generaal 400£ Vls moet betalen. De toestemming was aanvankelijk door de rentmeester bewesterscheld geweigerd

Jacob Adriaensz van Domburch, burggraaf, Adriaen Poppez van der Haijman, Jan Symonsz van Grypskerke, Geleyn van Sabbinge, leenmannen

1515-1523 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 249
Jaartallenindex

proces tussen de inwoners van Snelrewaard, lange Linschoten en Hekendorp contra jhr Willem van Doirne, heer van Dobbelsteyn en Haren [bij Maastricht], zoon en erfgenaam van Dirk heer van Doirnen. De landen van eisers waren van ouds vrijgesteld van [de betaling van] tiende van raap- en hennepzaad. Verweerder ontving als pillegave van de heer van Montfort het beheer [sic !] van de drie dorpen, mits hij als nieuwe leenheer [!] de costumen handhaafde. In de drie dorpen bevonden zich 6 tiende-blokken, toebehorende aan Oudmunster te Utrecht en aan verweerder, die nooit tienden aldaar geind hadden. Verweerder wilde echter de tienden gaan heffen, hetgeen beschouwd werd als een inbreuk op gewoonterecht. Het Hof stelde jhr Willem in het gelijk. Eisers gingen in beroep bij het Hof van Holland (reeds in 1463 was er tussen de toenmalige leenheer en eisers een proces voor het Hof geweest over tienden). Op 1463-10-27 was Willem van Montfoort daarbij als eiser opgetreden. Overgelegd o.a. een schepenbrief van Oudewater dd 1515-10-17 met getuigenverklaringen over deze tienden (sub g). En een copie van de leenbrief dd 1428-08-25 waarbij Philips de Goede aan Johan burggraaf van Montfoort de 3 dorpen schonk [sic!]. Nog een certificatie gepasseerd te Oudewater 1520-04-10

1500-08-20 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 202
Jaartallenindex

notaris Godefridus Leonis [van Leeuwen] instrumenteert het testament van Cornelie Henricsdochter te Mechelen; getuigen: Joes de Smet, meergenaamd de Horemaker, Willem Lossyen, poorters van Mechelen (vgl 1486-07-12, 1502-04-04)

1504-1520 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 250
Jaartallenindex

proces voor de Grote Raad (Sententie 1515-11-12 en 1520-09-07). I) Govert en Willem van Reimerswaal contra Jacob Danckertsz; II) Jacob Danckertsz contra de Proc. Gen. v.d. Geheime Raad. Jacob Danckersz was van zwaardzyde het oudste en naaste manshoofd van wijlen jvr Josine en François van Coudenwerve. Volgens een nieuwe Zeeuwse keur was hij haar enige erfgenaam, mits hij aan de rentmeester van Bewesterschelde in wiens resort de te erven goederen lagen (nl in de parochies Koudenwerve, Everswaard en Hinkelenoord), 39£ gr Vls betaalde, ter lossing, alsmede aan successierechten. Adriaen Cornelisz de Molenare wonende te Loodyke bij Reimerswaal, beweerde ook "maag" te zijn van jvr Josine, en poogde in Hingelenoord [N. Beveland] en Everswaard de officieren te verzetten. Jacob Danckertsz was het hier niet mee eens en stelde arbitrage voor. Adriaen werd hiervoor in 1504 voor het Hof gedaagd, dat Claes Jacobsz Smout aanstelde als sequester over de betwiste bezittingen. Hangende het proces nam hij ontslag wegens onenigheid met Jacob Danckersz. In 1509 proces voor het Hof tussen Smout en Jacob Danckertsz, ter ener- en de erfgenamen van Adriaen Cornelisz e.a. over de gevoerde administratie, ter ander. Daarna werd Engel Gerritsz sequester en daarna weer Jacob Danckertsz, die weer in conflict raakte met Engel, die geen rekenschap wilde afleggen. Hierover proces voor het Hof. In 1516 werd Jacob als sequester opgevolgd door Engel Cornelisz tegen wie Jacob ook weer procedeerde. Het Hof veroordeelde 1514-09-14 de weduwe en erfgenamen van Adriaen Cornelisz tot restitutie van het genoten vruchtgebruik aan Jacob Danckertsz. De Proc. Gen. stelde t.a.v. Adriaen en Jacob dat de betwiste gebieden aan de grafelijkheid vervallen waren. Hangende deze processen verscheen Willem van Reimerswaal ten tonele. Op 1514-08-14 werden zijn aanspraken door het Hof erkend en door de Grote Raad in 1515 bevestigd. Op 1515-12-23 losten Govert en Willem, zoons van Willem van Reimerswaal, de betrokken ambachten, en eisten van Jacob Danckertsz restitutie van vóór de lossing genoten vruchten. Jacob kreeg van het Hof hierin gelijk, waarop Govert en Willem in beroep gingen bij de Grote Raad. Intussen kreeg de Proc. Gen. van de Geheime Raad een mandement tegen Jacob tot restitutie van de genoten vruchten tijdens de 9 processen. Deze zaak ook voor het Hof en daarna voor de Grote Raad

1508 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 227
Jaartallenindex

de heer van Brederode contra Josse van Mynne. Ter gelegenheid van het huwelijk tussen dochter van Josse van Myne en Josse, een bastaardbroeder van de heer van Brederode, zou Josse van Mynne aan diens dochter enige stukken land medegeven. De heer van Brederode van zijn kant beloofde aan zijn broer een jaarlijkse rente van 100 nobels. Hij ging later echter met zijn bastaardbroeder een schikking aan, waarbij deze hem een gedeelte van de 100 nobels kwijtschold. Josse van Mynne kwam nu voor zijn dochter op en verkreeg van het Hof van Holland brieven van commissie, waarbij aan de heer van Brederode werd opgedragen de 100 nobels te betalen. De heer van Brederode ging tegen de verlening van de brieven van commissie in verzet en voerde voor het Hof van Holland als exceptie aan dat de dochter van Josse van Mynne zonder toestemming van haar man niet kon procederen, en haar vader daarom in deze kwestie niet namens haar kon optreden. Het Hof verwierp deze exceptie, waarop de heer van Brederode in beroep ging bij de Grote Raad. Daar voert hij aan: 1) de belofte indertijd door hem aan zijn bastaardbroeder gedaan, was mondeling en tijdens diens afwezigheid gegeven, zonder dat zijn broer een behoorlijke procuratie had gesteld. Derhalve had zij geen rechtskracht, 2) indien zij dit wel had, dan is zij door de naderhand getroffen schikking buiten werking gesteld, 3) de kwestie gaat allen hem en zijn broer aan. Diens vrouw en haar vader staan er volkomen buiten. Naderhand schijnt de behandeling van deze zaak door het Hof van Holland te zijn voortgezet of opnieuw aangevangen. De heer van Brederode werd opnieuw veroordeeld, en het Hof verklaarde dat executie kon worden toegepast op de goederen van de heer van Brederode, die in Holland gelegen zijn. De heer van Brederode gaat hiertegen opnieuw in beroep bij de Grote Raad, onder meer aanvoerend dat deze goederen veel meer waard zijn dan het door hem te betalen bedrag

1510-08-17 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 238
Jaartallenindex

attestatie van Luyt Genesz, schout, en Simon Henricsz en Vop Michielsz, gezworenen te Krimpen aan de Yssel, houdende dat Dirck Luijtesz en Jan Jansz, timmerlieden, en Adriaen Willemsz hun hulper en derde man, hebben verklaard, dat zij op 7 Aug. naar aanleiding van een verzoek van de inwoners van Ouderkerk, de landen van Ouderkerk en Berkenwoude met een waterpas hebben gemeten en bevonden hebben, dat die van Berkenwoude hoger gelegen waren. Zegel van Luyt Genesz afgevallen

1510-1516 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 234
Jaartallenindex

proces voor de Grote Raad: Sententie 1512-04-30 en 1516-06-20. Dierick van der Does contra Margriete Pots weduwe Zweer van Heenvliet. De gebroeders Zweer en Jan van Heenvliet bezaten gezamenlijk enige leengoederen bij Stavenisse en Kattendyke in Zeeland. Na de dood van Zweer werd Jan de enige bezitter van deze lenen die na zijn dood kwamen aan zijn zuster Geertruydt van Heenvliet, vrouw van Jan van Oisteynde. Daar de goederen zogenaamde sterfelijke lenen waren en Geertruydt bij haar dood geen nakomelingen naliet, vervielen zij aan de grafelijkheid. Deze verkocht de goederen aan Jacob van Cralingen, die ze weer aan zijn halfbroer Dirk van der Does overdeed. Door Margriete Pots weduwe van Zweer van Heenvliet werd van Dirk van der Does 100 gouden Pieters sjaars als lijftocht geeist die wijlen haar man op dit goed bevestigd had. Aanvankelijk gaf Dirk hieraan gevolg doch later niet meer. Proces voor het Hof dat Margriete won. Dirk ging in beroep bij de Grote Raad. Bijgevoegd: sub c) copie van de huwelijksvoorwaarden tussen Zweer van Heenvliet en Margriete Pots, eerder weduwe van Jan Boodts, sub d) octrooi dd 1486-04-19 waarbij hertog Philips de huwelijksvoorwaarden bekrachtigd. Nog een aantal stukken sub e t/m sub o

1512 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 243
Jaartallenindex

Willem van Cromvliet contra de weduwe van Nicolaes van Assendelft. Op 1507-01-04 (1506) kocht de vrouwe van Assendelft van Willem van Cromvliet, Jacob Jacobsz en diens vrouw Sibille van Soutelande Gillisdochter, Willem van Soutelande Gillisz en Jan van Zevender voor 4800£ van 40 gr Vls een erfelijke rente van 300£ sjaars. Willige condemnatie van het Hof van Holland hierop 1507-01-04 (1506). Toen de vrouwe van Assendelft de met Kerstmis 1511 verschenen rente niet ontvangen had, ontving zij van het Hof brieven van executie, op grond waarvan de exploiteur Rutger Dircsz aan Willem van Cromvliet aanzegde, dat hij de rente alsnog moest betalen. Onder dreiging met boete werd hem gelast in de Voirporte in gijzeling te gaan, hetgeen hij niet deed. Ook ten tweeden male gedaagd, weigerde hij en werd verstek tegen hem verleend. Willem ging in appel bij de Grote Raad en stelde dat de vrouwe van Assendelft de rente van Jacob Jacobsz en diens vrouw Sibille van Soutelande had gekocht, de andere genoemde personen waren slechts borgen. Na de dood van Jacob Jacobsz en Sibille is Willem van Soutelande Gillisz als erfgenaam ab intestato in hun plaats als principale debiteur getreden. De vrouwe van Assendelft had zich eerst tot hem moeten wenden en daarna pas tot de borgen. Willem van Cromvliet was bij het eerste bevel om in gijzeling te gaan te Haarlem waar hij als gewezen rentmeester van Kennermland de gelden trachtte te innen die Jacob Jacobsz, die ook rentmeester van Kennemerland was geweest, nog had moeten afdragen. de vrouwe van Assendelft stelt dat er geen sprake is van borgtocht, doch van hoofdelijkheid en daarom kan zij de debiteur aanspreken die zij verkiest