1537-02-20 (1536) |

R.A.H. Coll Aanw 122 Caput Putten, Arkel fol 6
Jaartallenindex

Karel oorkondt dat voor zijn stadhouder van lenen Gerrit Jan Evertsz opdroeg tbv onsen ontfanger van der espargne over geheel Holland Heyman van den Ketel Vincentsz, de ambachtsheerlijkheid van wijlen Boudin Harts landekin, geheten s Gravenambacht ende van allen aenwassen, slyken en rietbroucken, die daerbuyten aen t voors. landeken tot eniger tyd aencomen en aenwassen sullen mogen, noordwest: die Hijde, noordoost: dat Staeldiep of Claes Demans gat, zuid: t Wyngat, zuidwest: de gront van de heerlijkheid van Roden, ende al tot in den diepe van den laechsten water toe, mit allen ambacht, ambachtsgevolg ende mitt allen alsulcken visscherijen, vogelryen, zwaandriften, die binnen der voors. bepalinge nu zijn of namaals gebeuren en vallen zullen mogen, en van den Droogendyck en Carvelsendyk mitsgaders oock mede alle die thienden die vallen sullen mogen van t gunt dat binnen der voors. bepalinge noch sal mogen bedyckt worden, al tesamen gelegen in onsen landen van Portugael onder de heerlijkheid van Putten, bij wijlen heeren Gerrit van Abbenbrouck in zynen leven uyt synen eygen goederen ons opgedragen. En dat hij Heyman van den Ketel vervolgens hiermee beleend heeft. Leen van Putten, onversterfelijk erfleen. Behoudende de heerlijkheid van Putten de erfpacht daarop staande

Dirck Duyst Heindricsz, Willem Pietersz Criep, Anthonne Lebucq, leenmannen