1567-10-20 (1) |
R.A.H. Coll Aanw 138 Caput Kennemerland fol 22
Jaartallenindex
request van Willem Dircsz, enig achtergelaten zoon en erfgenaam van zijn moeder Cristina Gerritsdochter, wonende te Edam. In het jaar 1505 werd Gerrit Willemsz, poorter van Edam, beleend met 13 deymden land te Oosthuysen, na dode van zijn moeder Kristina Jan Moensdochter (belening 1505-05-08). Op 1514-05-04 droeg Gerrit Willemsz aan elk van zijn twee zusters, Machteld en Ael, ⅓ van dit leen over. Na Gerrits dood kwam het leen op zijn zoon Symon Gerritsz, die in 1515 beleend werd, terwijl Machteld en Ael zonder leenbrief in het rustig bezit van hun ⅓ deel bleven. Toen Ael Willems kinderloos overleed, kwam haar ⅓ deel op Gerrit en Machteld. Symon Gerritsz erkende ook dat aan Machteld, zijn moeije, ½ van het leen toebehoorde, nochtans werd hij in mei 1515 met het gehele leen beleend. Hij liet zijn tante Machteld in het bezit van haar helft en verdeelde zijn helft onder de beide zusters van zijn vader, Christine en Geerte, die dus elk ⅓ van ½ verkregen, echter zonder leenbrief. Symon Gerritsz behield ⅓ part dat op zijn vier kinderen kwam, o.a. Claes Symonsz en de voors. Cristina hun ⅓ part van ½ op de suppliant en Gerrit Dircsz zyn broeder. Daar deze Gerrit kinderloos stierf, werd ⅓ van ½ gedeeld tussen Symon en hem suppliant en zijn broeder Gerrit in 6 delen, waarna dus hem suppliant via de dood van Gerrit nog ⅙ deel aankwam, makende tesamen 3 deymten min een half vierendeel van een deymt uit de 13 deymden. Van welke dertien deymde Claes Symonsz, zoon van Simon Gerritsz, op 1543-07-20 belening verkeeg. Machteld overleed, nalatende een dochter Lysbeth, die bij haar man een zoon Mathys Claesz naliet. Mathijs liet twee zoons na, Claes en Frans die ½ van 13 deymde bezitten. Suppliant verzoekt belening met zijn portie en remissie van wanverzoek. Deze wordt hem verleend tegen betaling van 3x de dubbele rechten (vgl 1567-08-23)