1571-1577 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 642
Jaartallenindex

Anna Meynertsdochter [van Segwert], weduwe van Wouter Schiltmans, en Alida Meynertsdochter, weduwe Cornelis Diert, mede namens de overige erfgenamen van Meynert Meeusz, poorters van Dordrecht, contra mr Adriaen Heijthoven, advocaat bij de Grote Raad, Adriaen Jacobsz Heythoven en Digna Heythoven Jacobsdochter, gehuwd met Willem van Beaumont, allen erfgenamen van Jacob Adriaensz Heythoven; mr Jan Bouwensz, priester en kanunnik in OLVr kerk te Dordrecht. In 1564 werd er voor het Hof van Holland geprocedeerd tussen mr Jan Bouwensz als eisers, contra Anneken en Aelken Meynertsdochters en Aefken Ocker Janszdochter, weduwe Barthomeus Meynertsz, mede namens de overige erfgenamen van Meynert Bartholomeusz. Verweerders stelden dat er op 1486-03-18 een vicarie gesticht werd door Adriaen Evertsz, gedoteerd met 5 morgen 1 hont land in Mynsherenland van Moerkerken. Een schepenbrief van Dordrecht dd 1443-07-12 omschreef de grenzen: "met toebehoren en aandelen van alzulke voordelen, uiterwaarden en aanvallen als de gemeen landen die men noemt tsheeren land van Moerken in het ambacht Scobbe, toen pas bedykt, toebehoorde". De 5 morgen 1 hont waren hiermede tot kerkelijk goed geworden. Toen men in 1539 een aanwas van Mynsherenland zou bedijken, had de vicaris mr Adriaen Coninck het aandeel dat hij hierin had (ca 1 morgen en 6½ hont) verkocht aan Meynert Meusz, tijdens een drinkgelag en voor een kleine som. Meynert Meusz bedijkte daarna deze aanwas. Na de dood van Adriaen Coninck had Jacob Adriaensz Heythoven- die het patronaats- en collatierecht verkregen had na dode van Adriaentgen, dochter van de stichter Adriaen Evertsz -, het beneficie overgedragen aan mr Jan Bouwensz. Verweerders eisten nu deze aanwas van 1 morgen 6½ hont terug, en vergoeding van vruchtenschaden en interessen. Het Hof van Holland verweees de zaak naar het gerecht van Dordrecht. Daar eisten verweerders ook nietigverklaring van de koop. Op 1564-08-11 verklaarde het gerecht verweerders niet ontvankelijk, waarop deze in appel gingen bij het Hof. Daar stelden eisers dat Mynsherenland van Moerkerken door de heer van Gaasbeek als heer van Putten en Strijen aan de heer van Moerkerken in leen was gegeven, samen met alle aanwassen. Deze aanwassen werden in 1460 door Vranck Praet heer van Moerkerken aan de ingelanden, o.a. Adriaen Evertsz, verkocht. Verweerders konden zich daarom niet op de akte uit 1443 beroepen, omdat niemand in die tijd recht op de aanwas had. Adriaen Evertsz en zijn erfgenamen [verweerders] hadden het land steeds als allodiaal goed bezeten; het is nooit kerkelijk goed geweest. Daarom kon het verkocht worden en was vatbaar voor verjaring. Doordat zij in 1539 niet aan de bedijking hadden meegedaan, hadden verweerders hun aandeel in het te bedijken land gederelinqueert [!]. Het Hof van Holland vernietigde op 1568-12-22 het vonnis van het gerecht van Dordrecht en verklaarde de koopovereenkomst nietig. Verweerders werden veroordeeld om de kosten van de bedijking en het onderhoud van de dijk met 16% rente te betalen. Eisers moesten de 1 morgen 6½ hond afstaan. Verder moesten zij de vruchten, ontvangen sinds de dood van Adriaen Coninck restitueren. Eisers gingen hiervan in appel bij de Grote Raad. Deze bevestigde op 1577-08-23 de sententie van het Hof, en veroordeelde eisers tot betaling van boete en kosten