1537-11-22 |
Grote Raad Mechelen E.A. Dossiers dl II dossier 574
Jaartallenindex
mr Jan Jacobsz, wonende te Gouda, enig erfgenaam van zijn vader Jacob Pietersz van der Goude contra Jan (IV) van Montfoort, Geryt Gysen, Jan Hugesz en Frederick Gerytsz. Tussen Jan Jansz van der Goude, eisersoom van moederszijde en Jacob Adriaensz en Jan Hugez, ambachtsbewaarders en schotgaarders van Rozendaal (Haastrecht) was een geschil ontstaan over de invoering [! lees: invordering ?] van tienden die Jan Jansz van de grafelijkheid in leen hield. Bij sententie van de Grote Raad dd 1532-01-13 (sententie 831-91, zie ook dossier Beroepen Holland no 315) kregen appellanten, Jacob Pietersz (x .... Jansdochter) en Geryt van Berkenrode (x Adriane Jansdochter), die als resp. echtgenoten van de zusters van Jan Jansz diens proces hadden overgenomen, een beslissing in hun voordeel: toenmalige verweerders moesten de henneptienden aan Jacob Pietersz betalen. Sindsdien hadden slechts Gerryt Gysen en Jan Hugez daaraan niet willen voldoen. Zij stelden dat zij de tienden van de opbrengst van hun land reeds aan de heren van Montfoort, aan wie de grond toebehoorde, betaalden. Na de dood van Jan Pietersz [!, te lezen Jacob Pietersz ?] kregen Frans Gerytsz med. doctor, Huge hopcoper en Gysbrecht Tymansz, als voogden van eiser, op 1537-11-27 een mandament tegen verweerders. Het navolgende proces raakte enige malen interrupt. Het werd in 1550 hervat nadat eiser uit het buitenland was teruggekeerd. Het proces werd gewonnen door de v.d. Goude's
met potlood: het is de vraag of de vrouw van Gerrit van Berkenrode wel van der Goude heette, of dat hiermee aangeduid werd dat zij uit Gouda kwam