1485-03-18 (1484) |

Arch Grote Gasthuis Haarlem no 126/2
Jaartallenindex

leenmannen van de grafelijkheid oorkonden dat Bartelmeeus van der Meer voor zichzelf, mr Jan Reijnck, priester, en Jacob Jansdochter van der Meer met haar beider broeder en voogd de voors. Bartelmeus, Joost Jansz van der Meer voor zich zelf, en Katrijn Jan van der Meers weduwe met haar voogd Jan Jacobsz, erkennen dat zij gezamenderhand verkocht hebben aan Symon Pietersz van Loo eerst een saete lants geheten Jan van der Meers saet, gelegen in den ban van Castrickom, zoals Katrijn Huygen weduwe die in huyrware heeft, belend oost en west: Evert Willemsz, streckende mitten noordeynde an den Heerwech, zuid an dat Hongherlant. Noch 2 stucken lants gelegen in denzelven ban bijnoerden die voors. saedt, die belent hebben oost: oude Dirick Diricxzoon met zijn kinderen, west: jonge Dirick Diricxzoon, noord: dat Slympat, zuid: die Heerwech. Noch 2 stucken lants gelegen in den ban voorsz bijnoorden an die Croft, die belent hebben oost en west: oude Dirck Dircxz met zijn kinderen, noord: dat Slympat, zuid: die Heerwech. Noch 2 stucken lants gelegen in den ban voorscr over dat Slympat, oost: jonge Diricxz, west: mijn soenges aelmisgoede, noord: Dirick Jansz, zuid: Rem Pouwelsz. Ende noch die helfte van een stucke lants geheten die Hoigeberch, gelegen in denselven ban gemeen mitten zusteren van St Katrijnen tot Hairlem, ende mit die papelike prove, dat belend hebben noord: die abt van Egmond, zuid: Pieter Geeryt Barwoutszoons aelmisgoede, oost: Jacob Gerytsz ende west: Griet Geeryts weduwe mit hoeren kinderen

Jan van Schagen en Willem van der Voorde, leenmannen