1468-03-11 (1467) |

R.A.H. Coll Aanw 238 fol 371/Mem Hof van Holland Mem. Poes Copie
Jaartallenindex

de Procureur Generaal brengt bij het Hof aan dat zekere Mathijs als brodige knecht woonde bij Claes den Grebber "denwelken hij dieflic ontstolen ende ontdragen hadde zekere percelen van gelden en cleynoden, dragende tot grote somme van penninge". Daarna is Alyd Kersten gecomen binnen der stede van Aemsterdam en liet de dief aanhouden door een bode. Zij bracht hem bij haar zuster Lysbeth, wonende in de Warmoesstraet, waar zij ook ontbood Jan Berenz, Jan Claesz en Gerijt Ghijsen, die de dief beschuldigden het zilverwerk van Claes de Grebber tot Delff ter lumbairden gebracht te hebben en daarop 20£ gr ontvangen te hebben. Onder bedreiging dwongen zij de dief een deel van het ontstolen geld en zilverwerk terug te geven. Zij lieten hem daarna lopen. Toen de schout van Amsterdam dit hoorde, begaf hij zich naar de camer waar de genoemde personen nog bijeen waren, die echter zeiden van niets te weten. De schout bracht de zaak bij de Proc. Gen. aan, die nu eist dat elk van de genoemde personen veroordeeld zal worden tot een boete van 500 gouden lyoenen wegens niet aangifte van een misdrijf en het laten lopen van een dief