Titel Iets over de afkomst der Heeren van Arkel
Jaar 1940-10
Omschrijving verkenning en hypothese betreffende het voorgeslacht van de heren van Arkel uit de familie De Lede
Categorie Genealogie
Afkomstig Uit Nederlandsch Archief voor Genealogie en Heraldiek, orgaan van de Nationale Vereeniging voor Geslacht- en Wapenkunde, 3e Jaargang no 2

Iets Over De Afkomst Der Heeren Van Arkel

door mr J. W. Groesbeek

In de Ned. Leeuw, jg. 1937, p. 345 komt een belangwekkend artikel voor van de hand van den heer J. de Groot. „Hoe kwam Gorinchem aan het geslacht van Arkel ?" Daarin komt op p. 347 de volgende zinsnede voor: „Deze Jan (nl. Jan van Arkel gehuwd met Bertha van Ochten) zal, naar wij gissen, wel identiek zijn aan de Johannes dominus de Leda, die in 1247 te Schoonhoven opduikt en onder die naam nog op 23 April 1252 te Dordrecht voorkomt, maar - nadat zijn vermeende schoonmoeder [Marina v. Ochten] zich op 13 Mei 1252 het laatst vertoond heeft - op 17 Maart 1254 als Johannes dominus de Arkel zich ontpopt, als hoedanig hij na 23 Aug.1264 uit de oorkonden verdwijnt”.

Met belangstelling heb ik afgewacht of er op deze hypothese geen critiek uitgeoefend zou worden, daar zij zeer stellig niet juist kan zijn. Daar deze critiek achterwege bleef, leek het mij wel gewenscht nog even op dit onderwerp terug te komen, en er tevens mijnerzijds een hypothese aan vast te knoopen over de mogelijke oorsprong der Arkels. Reeds zeer veel is er over dit onderwerp gepubliceerd, men zie slechts de in „het Repertorium" van dr Van Beresteyn vermelde literatuur. De oudere schrijvers (v. Leeuwen, Kok etc.) schrijven allen trouw Kemp na. Eerst in de 19e eeuw is men begonnen met al diens fantastische verhalen af te rekenen. De verschijning van het Oorkondenboek van Van den Bergh gaf de doodsteek aan menige stamlijst. Zoo ook aan die der Arkels. In vele opzichten ging men echter met het afbreken te ver, men vond er een soort behagen in te kleineeren. Duidelijk komt dit streven tot uiting in De Navorscher, jg. 1869, p. 308, waar men leest: „Het geslacht der heeren van Arkel heette oorspronkelijk Buter, wat misschien wel zooveel als vrijbuiter of roover betee-kent, onder welken naam zij omstreeks het midden der 12e eeuw optreden, zoodat dan ook een charter van 1119 in Bondams Charterboek, waarin zij reeds genoemd worden, blijkbaar verdicht is. In het laatst dier eeuw werden zij heeren Van der Lede, en eerst omstreeks 1250 van Arkel en Gorinchem, dat dertig jaar vroeger nog aan het huis van Bentheim behoorde, zoodat het oude verhaal dat hun de stichting der stad toeschrijft, alsmede een fabel is." Even fantastisch als de mededeelingen der oude schrijvers is deze bewering, ondanks de boutheid waarmede zij geuit wordt. Het geslacht der heeren van Arkel heette geen Buter en het is niet zeker dat zij eerst omstreeks 1250 heeren van Arkel werden.

De eenige schrijvers die getracht hebben het vraagstuk Arkel-Lede tot een oplossing te brengen, zijn geweest J. C. Ramaer in zijn Geographische Geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en dr Blöte in Nijhoffs Bijdragen 1907, p.1 e.v. (zie ook Genealogische en Heraldische Bladen jg. 1906, p. 387). Beide schrijvers achten een afkomst van Arkel uit Lede zeer waarschijnlijk, doch verkeeren in het onzekere hoe. Ramaer zegt: „Het is zeker dat de Arkels voortgekomen zijn uit de heeren van de Lede (p. 275). Ik zou meenen dat de vader van Jan I van Arkel, de oudste zoon was van den heer van de Lede (wsch. van Herbaren II)". Blöte onderschrijft deze meening en voert nog als argument aan: het omvangrijke bezit van Arkel tegenover de betrekkelijke kleinheid van Lede, en bovendien het feit dat er van de Lede's in de 2e helft der 13e eeuw zegels met lambel voorhanden zijn. Dit laatste is inderdaad juist, doch merkwaardigerwijs deelt van Spaen mede dat Jan heer van de Lede in 1247 zonder lambel zegelt en in 1255 met lambel. In hoeverre deze mededeeling juist is, kan ik niet uitmaken, v. d. Bergh Oorkb. I, no 591 zegt slechts bij de akte van 1254 dat heer Jan twee dubbel getinneerde faassen voert (van een lambel spreekt hij niet). In elk geval vertoont het oudste zegel geen lambel. Dus dit argument van dr Blöte gaat niet op. Ook niet het argument van de weinige belangrijkheid van het goed ter Lede, daar hiertoe ook de heerlijkheid Schoonhoven behoorde, die de Lede’s ver-moedelijk van de Butters geërfd hadden. Toch kan er wel waarheid schuilen in de meening van Ramaer en Blöte.

Alvorens nu een hypothese op te stellen aangaande de afstamming van Arkel uit Lede, is het zaak de filiatie der Lede's, die nog nergens behandeld is, zoo zuiver mogelijk vast te stellen. Voor een zekere conclusie laten de bronnen ons in de steek.

Ramaer geeft slechts een opsomming van personen die volgens hem heeren van Lede geweest zijn, een opsomming die ook niet geheel juist is.

Indien de oorkonde, waarvan het oorspronkelijke in het R.A. te 's-Gravenhage berust, gedateerd op 7 Oct.1143, echt is (Oppermann: Untersuchungen I, p. 122 betwist dit; echter is het ook mogelijk dat de getuigenrij wél echt is), is de daarin voorkomende Harbernus de Liethen de eerste van der Lede die wij in de oorkonden aantreffen. In 1207 treffen wij vervolgens Folpertus en Florentius de Lede aan (v. d. Bergh I, no 214) en Folpertus van der Lede treffen wij nogmaals aan in het verdrag van Dirk van Altena en Jan van Heusden in 1212 (v. d. Bergh I, no 228), bovendien in een oor-konde van 1214 (te vinden in de oorkonden betreffende Rixtel, p.128). Tezamen vindt men beiden nog vermeld bij Oppermann „Fontes Egmundenses", pag. 205 in de Annales Egmundes, waarin beschreven wordt hoe graaf Willem „Aspern een ver-sterking van Folpert en Floris, zijn tegenstanders, verwoestte." Uit het feit dat zij Asperen bezaten, hetgeen later een Arkelsche bezitting is, mogen wij wel opmaken dat zij onder de directe voorouders der Arkels thuisbehooren. Uit het feit dat Jan heer van de Lede als zijn (wsch. oudste) zoon een Floris noemt, mogen wij misschien afleiden dat beide broeders Folpert en Floris ook tot zijn voorgeslacht behooren. Daar beiden na 1214 niet meer voorkomen, moeten zij dus in hoofdzaak in de 12e eeuw geleefd hebben en kunnen zij dus zoons geweest zijn van den Herbaren van 1143.

Ramaer vermeldt als heeren van de Lede: „Herbaren II op 26 Juni 1241. [Hij komt echter reeds voor in 1226 (v. Mieris I, p. 203)]. Vervolgens Jan I heer van de Lede 1247-1254, dan Herbaren III van 1 April 1277-6 Mei 1293." Allereerst iets over Herbaren, die zooals gezegd is in 1226 en 1241 vermeld wordt. Hij wordt nergens uitdrukkelijk heer van de Lede genoemd. Een belangrijke aan-wijzing levert ons een akte van Sept.1245 waarin Herbaren van der Lede, ridder, van het Utrechtsche Domkapittel goederen in Heukelom in erfpacht neemt (dr G. Brom „Regesten v. h. Bisdom Utrecht no 1243"). Heukelom komt later voor als bezitting der Arkels. Door dit weliswaar zeer vage gegeven ben ik geneigd in hem een directe voorvader der Arkels te zien, en wel den vader van Heer Jan I van Arkel, Heer Herbaren van den Berghe en Otto van Heukelom.

Bij de bovengenoemde overweging voegt zich bovendien nog de volgende: Jan heer van de Lede kan in 1247 niet zoo jong meer geweest zijn. Hij heeft dan al een dochter gehuwd met Frederik van Zevender, terwijl zijn zuster, gehuwd met een Malbergh, reeds een volwassen zoon Willem heeft die mede in de akte compareert. Het schijnt dus eerder dat Heer Jan van de Lede en Herbaren van de Lede tijdgenooten geweest zijn. Beiden verdwijnen ook ongeveer gelijktijdig uit de oorkonden; resp. na 1255 en 1247 komen zij niet meer voor. Ook noemt Jan heer van de Lede onder zijn kinderen geen Herbaren, hetgeen zeker het geval geweest zou zijn als zijn vader Herbaren geheeten had. Mogelijk blijft natuurlijk dat er een zoon Herbaren geweest is die jong overleed. Heer Herbaren zal dus niet de vader van Heer Jan gewest zijn. Een aanwijzing voor de beantwoording van de vraag wie dan wel de vader van Jan heer van de Lede van 1247 geweest is, ligt in het feit dat hij in dit jaar vermeld wordt met zijn zoon Floris! Jan zou dus een zoon geweest kunnen zijn van den Floris van 1207. Nu rijst er echter een moeilijkheid: Als Volpert en Floris tezamen voorkomen gaat Volpert voorop. Hij is dus waarschijnlijk de oudste geweest. Het kan dus vreemd schijnen dat Folpert geen heer van de Lede geweest zou zijn. De oplossing moet dan zijn òf Folpert als vader van Jan te aanvaarden (waarbij dan vreemd blijft dat deze Jan geen oudste zoon Folpert nalaat) of te aanvaarden de mogelijkheid dat tusschen de gebroeders Folpert en Floris een scheiding van goederen heeft plaats gehad, waarbij Folpert de „Arkelsche" verkreeg, en Floris die van de Lede. Een laatste mogelijkheid zou ook nog kunnen zijn dat Folpert kinderloos overleed, en zijn goederen aan zijn jongeren broeder Floris gekomen zijn, die ze onder zijn zoons Jan en Herbaren verdeeld heeft, waarbij dan Jan „Lede" en Herbaren „Arkel" verkregen zou hebben. Merkwaardig blijft het dan wel dat Herbaren nergens als Jan's broeder vermeld wordt, terwijl Jan wel zijn broeder Samson vermeldt (1247). Ook spreekt Jan in de oorkonde van 17 Maart 1254 (v. d. Bergh I no 591) van Johannes dominus de Arkele en diens broeder dominus Harbernus de Monte niet als van zijn neven. Bij achterneefschap zou het te verklaren zijn dat hij de graad van verwantschap niet meer vermeldt. Het meest ben ik geneigd aan te nemen dat er een scheiding van goederen heeft plaats gevonden tusschen Folpert (Arkel?) en Floris (Lede?). De oorkonde van 1247 (v. d. Bergh I no 442) doet ons reeds een zoon van Heer Jan, Floris geheeten, kennen. Deze moet, kinderloos vóór 17 Maart 1254 overleden zijn, daar Heer Jan dan nog slechts Hugo Butter en Johannes als zijn zoons vermeldt en Floris zijn vader niet opgevolgd is, zooals direct zal blijken. Als getuige komt in deze oorkonde voor Johannes dominus de Arkel. Hieruit blijkt dat het vermoeden van den heer De Groot dat Jan heer van de Lede en Jan heer van Arkel identiek zijn, niet gegrond kan zijn. Ramaer noemt na Jan I heer van de Lede (1247-1254) Herbaren III van 1 April 1277-6 Mei 1293. Dit kan niet juist zijn. Deze Herbaren is nooit heer van de Lede geweest, hij was heer van Haestrecht. Jan I heer van de Lede werd èn in Lede èn in Schoonhoven opgevolgd door zijn zoon Hugo Botter (Inv. Nassau Domeinarchief V fol. 2077) vidimus van 1329, door dr Brom als regest als volgt afgedrukt: „Hugo Bot [moet zijn Botter] heer van de Lede verkoopt aan die van Polsbroek een watergang in de Vliet Ao 1258." In Febr.1261 bezegelt nobilis vir dominus Hugo dictus Bottre, miles, een oorkonde voor Nicolaus dictus Weldege, miles (codex Dipb. Neerl. serie 2, deel 4, afd. 2, p. 78).

Heer Huge botter overleed kinderloos, na gehuwd te zijn geweest met vrouwe Afkyn, aan wie hij Schoonhoven als lijftocht nagelaten had. Op 3 Mei 1280 was zij reeds hertrouwd met heer Sueder van Zuylen (zie voor dit alles v. d. Bergh II no 392).

Ramaer zegt op p. 275: „Wij lezen dat Hugo Butterman een neef van den heer van Arkel en wiens lichaamskracht ook zeer groot was, aanvoerder bij den slag van Kortryk in 1302 was en kort na dien slag aan zijn wonden bezweek. Dit is echter onjuist. Hugo Buter, die van 1247-1277 voorkomt, was gehuwd met de vrouwe van Schoonhoven, die 3 Mei 1280 hertrouwd was met Sueder van Zuylen. Zij had bij hem geen kinderen gehad, en na dien tijd komt geen Buter meer voor. Een oudere Buter wordt in 1155 vermeld”. Ramaer begaat hier een vergissing, hij verwart twee gelijk-namige personen. Hugo Botter heer van Schoonhoven (niet door zijn vrouw !), stierf kinderloos vóór 1280. Doch hij was niet de eenige Hugo Botter die toen leefde. Men bezie de oorkonde van 1 April 1277 en die van 23 Juni 1277 (v. d. Bergh II no 331 en 335. Hier komt een tweede Hugo Botter voor als famulus. Daarmede is tevens beslist dat hij niet identiek kan zijn met den heer van Schoonhoven, die reeds in een oor-konde van Febr.1261 als ridder voorkomt. Deze tweede Hugo, die tot den „Arkelschen" tak behoorde, leefde ook nog na 1280, en wordt in een oorkonde van 17 Sept.1284 (de Fremery no 224) nog vermeld. De Botters zullen de oorspronke-lijke heeren van Schoonhoven geweest zijn. Door aanhuwelijking ging deze heerlijk-heid over aan de van der Lede's. Dit huwelijk Lede-Botter moet al hebben plaats gehad vóór de splitsing Lede-Arkel, daar in beide geslachten de naam Hugo Botter voorkomt.

Na het kinderloos overlijden van heer Hugo Botter heer van de Lede vóór 1280 is de heerlijkheid Lede gekomen aan zijn jongere broer Jan, die reeds in 1254 tezamen met hem vermeld was, en in 1304 in de Lek verdronk. Van Spaen zegt: „sommige goederen der beide broeders (Hugo en Jan) te weten Lede en Botersloot, waren als rechte mansleenen aan den graaf vervallen, die de heeren van Arkel er mede beleende." Ik geloof niet dat dit juist is; uit niets blijkt dat Lede een Hollandsch leen geweest is, het zal veeleer een allodiaal goed geweest zijn, dat niet aan de grafelijk-heid vervallen kon.

Wettige zoons heeft heer Jan II van der Lede waarschijnlijk niet nagelaten. Op 22 Jan.1320 wordt „Clays des heren soen van der Lede" vermeld, vermoedelijk een bastaard (v. Mieris II p. 206 en 207). Verder zou heer Jan II een dochter gehad hebben, gehuwd met Jan van Amstel (1291-1335) den zoon van heer Gysbrecht.

Moeilijker is het een plaats in de genealogie aan te wijzen aan Herbaren van der Lede heer van Haestrecht, vermeld van 1272- 5 Juni 1293 (de Fremery no 168; v. d. Bergh Nalezing no 54, v. d. Bergh no 847). Blijkbaar overleed hij kinderloos. Op 12 Mei 1296 wordt heer Arnoud van Liesveld met de reddering van zijn boedel belast (v. d. Bergh II no 496). Was hij soms een zoon van Jan I heer van de Lede (1247-1255)? Na zijn overlijden werd heer Jan I in de heerlijkheden Lede en Schoonhoven opgevolgd door zijn tweeden zoon Hugo Botter, terwijl na het kinderloos overlijden van Hugo Lede overging op diens jongere broeder Jan II. Tusschen Hugo Botter en Jan II lijkt er dus geen plaats te zijn voor een broeder Herbaren, daar deze dan toch allicht na Hugo, als oudere, het oude stamgoed Lede zou verkregen hebben. Ook kan Herbaren geen jongere broer van Hugo en Jan geweest zijn, daar hij in de oorkonden, in de rijen der getuigen, steeds vóór Jan optreedt (zie o.a. v.d. Berg II no 847). Er schijnt geen andere oplossing te zijn dan dat Herbaren een broeder is ge-weest van Jan 1 1247-1255, doch hij zou dan een zeer hoogen ouderdom moeten hebben bereikt, daar Jan I in 1247, zooals reeds aangetoond is, niet jong meer geweest kan zijn. Aanvaardt men deze oplossing niet, dan zou men wel moeten aannemen dat Herbaren tot den Arkelschen tak heeft behoord, maar de oude stamnaam behouden had. Hiervoor zou pleiten dat wij Haestrecht later bij de Arkels terugvinden en ook dat Arnoud van Liesveld, die óók tot de Arkelsche tak behoorde, met de reddering van den boedel van Herbaren werd belast. In vrijwel alle oorkonden treedt Herbaren slechts als getuige op. Eén oorkonde is er slechts die een „familieaangelegenheid" betreft en waaruit wij zijn verwanten leeren kennen. Deze oorkonde is zeer merkwaardig, ik zal dan ook een eenigszins uitvoerig uittreksel ervan geven. Zij is gedateerd 17 Sept. 1284 en te vinden bij de Fremery no 224. Wij zien hier dat Walraven van Bentheim en zijn vrouw Agnes, dochter en erfgenaam van wijlen Theodericus heer van Heeswijk aan de abdij van Bern schenken de kerk van Heeswijk met haar patronaat. Deze oorkonde is bezegeld met de sigilla domini Hartberni de Haestrecht, avunculi mei. Johannis domini de Arkel, Johannis domini de Huseden,Theoderici de Oudehuesden, militum, consanguineorum nostorum, Hugonis dicti Boeter, famuli.

Hier zien we dus heer Herbaren wederom in een Arkelsch milieu (heer van van Arkel en Hugo dictus Botter) en bovendien nog als oom van Walraven van Bentheim!

Buitengewoon jammer is het dat het niet uit te maken is op welke wijze Walraven uit de graven van Bentheim stamde. Dat hij tot het grafelijk geslacht behoorde, schijnt wel zeker als men de zegels van beide gelijknamige geslachten beschouwt, zie de Raadt Sceaux Armoiriés I p. 228. Zou hier soms de oplossing te vinden zijn van het raadsel hoe Gorinchem aan Arkel kwam ? Een zeer enge relatie Bentheim-Arkel is hier in elk geval aanwezig. Het aanwijzen van een plaats in hun respectieve genealogie aan Walraven en Herbaren zou misschien de sleutel van deze raadselen kunnen geven. Wie ziet er kans toe?