Titel | De genealogie en de bouwgeschiedenis van het kasteel |
Jaar | 1953-06 |
Omschrijving | dit artikel van mr J.W. Groesbeek is een betoog (met voorbeelden) om te pleiten voor een samenhangend onderzoek door de diverse disciplines (archeologie, genealogie etc) naar de oorsprong, ligging en geschiedenis van de kastelen in Nederland. |
Categorie | Kastelen |
Afkomstig Uit | Blad van de Bond Heemschut “Kastelennummer” no 3 |
De Genealogie En De Bouwgeschiedenis Van Het Kasteel
Mr J.W. Groesbeek
Het is zonder meer duidelijk, dat wanneer men studie maakt van onze kastelen, men dit op verschillende wijzen kan doen. Men kan zich gaan verdiepen in de architectonische bijzonderheden, men kan pogen uit de nog bestaande situatie de oude toestand te reconstrueren om zo te komen tot het vastleggen van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Nederlandse kasteel. Men kan zijn studie ook anders opzetten, studie maken van de bewoners zelve, hun gewone dagelijkse leven, een poging doen om een ononderbroken lijst van bezitters samen te stellen. Tenslotte kan men de zaak ook aanvatten van de zijde van de staatkundige geschiedenis: Welke rol speelden de kastelen en hun bezitters in de geschiedenis van het land of het gewest? Het is te betreuren, dat eigenlijk zo weinig serieuze pogingen gedaan zijn om al deze facetten gezamenlijk in één studie te belichten. Dit is slechts te verklaren uit het feit, dat het slechts weinigen gegeven is om al deze gebieden voldoende te beheersen. Wanneer het kasteel niet meer bestaat wordt de zaak nog moeilijker, dan heeft men bovendien een archaeoloog nodig om uit nog aanwezige fundamenten of grondsporen zich enig beeld omtrent de bouwgeschiedenis te kunnen vormen. Nog moeilijker wordt het wanneer de plaats van een verdwenen kasteel niet meer voldoende bekend is. Dan zal men moeten pogen uit perceelsnamen („de Burcht", „het Hof" etc.) de oude plaats te bepalen.
Welke rol kan de genealogie in dit complex spelen? Wij zagen reeds, dat men een genealogische studie kan maken van de bezitters van de kastelen. Doch is het ook mogelijk, dat de genealogie ons iets kan leren omtrent de bouwgeschiedenis ervan? Op eenvoudige wijze is aan te tonen, dat dit inderdaad het geval kan zijn. Het huwelijk van baron van Zuylen van Nijevelt met een dochter van de schatrijke Parijse bankier Rothschild, betekende het einde van de ruïne van het kasteel de Haar en de bouw van het pompeuze slot, dat wij nu met zeer gemengde gevoelens de plaats van de oude ruïne in Haarzuilens zien innemen. Dit voorbeeld is gemakkelijk met vele andere te vermeerderen. Een rijk huwelijk, de komst van een ander geslacht, materiële achteruitgang van een eigenaar waren en zijn factoren die de bouwgeschiedenis van het kasteel beïnvloeden en de studie van de genealogie kan ons behulpzaam zijn om de aangebrachte veranderingen te verklaren en te dateren.
Maar de genealogie biedt nog andere mogelijkheden, zij kan medehelpen de plaats en de ouderdom van een kasteel te bepalen als ons vrijwel geen ander middel meer ten dienste staat, ja zelfs kan zij een bijdrage leveren tot de bestudering van de ontwikkelingsgeschiedenis van het kasteel in een bepaalde streek. Een zeer interessant voorbeeld hiervan levert wel de genealogie der heren van Arkel, die, zoals algemeen bekend een slot bewoonden in de stad Gorinchem. Als wij nu de genealogie van dit geslacht bestuderen, dan zien wij, dat dit pas een vrij late toestand was, want eerst in de tweede helft van de dertiende eeuw kwamen zij in het bezit van Gorinchem, dat tevoren aan de graven van Bentheim toebehoorde. Het slot in de stad zal hoogstwaarschijnlijk eerst gebouwd zijn na deze verwerving. Vóór hun vestiging te Gorinchem bezaten zij een slot bij het dorp Arkel, dat al vroeg in verval geraakt is. Noch van de bouw, noch van het verdwijnen hiervan zijn betrouwbare gegevens te vinden. De genealogie leert ons echter bij benadering wanneer het gebouwd en verdwenen moet zijn. Als eerste heer van Arkel vinden wij namelijk Jan I van Arkel, die vermeld wordt van 1253-1264, wij zouden dus geneigd kunnen zijn in hem de stichter van het Arkelse slot te zien. Toch is het waarschijnlijker, dat dit gebouwd is door de vader van Jan I. Deze vader was Herbaren van de Lede, lid van het oude geslacht der heren van Leerdam. Deze Herbaren bezat niet het slot te Leerdam en moet dus elders gewoond hebben, het ligt dus voor de hand om aan te nemen, dat hij zich een slot te Arkel gebouwd heeft, dat hij aan zijn oudste zoon, die zich in den vervolge Jan van Arkel noemde, nagelaten heeft. Het moet in verval geraakt zijn toen de van Arkels hun burcht in Gorinchem betrokken; in het begin van de 15de eeuw bestond het al niet meer. Zo komen we langs genealogische weg bij benadering te weten wanneer het slot te Arkel gebouwd en verdwenen moet zijn. Ook van andere kastelen in het bezit van leden van het geslacht van Arkel kunnen we zo bij benadering de tijd van stichting bepalen. Herbaren van de Lede bezat meerdere zoons, aan wie hij elk een deel van zijn bezittingen naliet: de oudste ontving Arkel, een tweede zoon zal het slot te Bergambacht, een derde dat te Heukelom gebouwd hebben. In een zoon van Jan I zullen wij weer de stichter van het slot te Noordeloos moeten zien. Ook van de bouwgeschiedenis van het slot te Leerdam weten wij momenteel nog niets. De genealogie leert ons echter, dat het althans in 1143 bestaan moet hebben als wij in dat jaar de eerste ons bekende heer van de Lede, eveneens Herbaren geheten, zien optreden. De genealogie van de opeenvolgende bezitters doet ons verder zien, dat het slot na het uitsterven van de hoofdstam in verval geraakt is en in de 15de en misschien in de 16de eeuw nog in vervallen toestand bestond. Omtrent het kasteel te Asperen leert de genealogie ons weer iets anders. Het wordt eerst op het einde van de 13de eeuw vermeld als bezitting van een lid van het geslacht van Heukelom, dat zoals wij zagen stamt uit een broer van Jan I van Arkel. Het zou dus aannemelijk lijken in een van Heukelom de stichter van het slot te Asperen te zien. Toch zou deze conclusie onjuist zijn, want wij weten langs genealogische weg, dat de grootvader van Jan I van Arkel in 1204 reeds het kasteel van Asperen bezat. Nog oudere bronnen doen ons in het begin van de 12de eeuw een Gerungus van Asperen kennen, die wij waarschijnlijk wel in verband met ons Asperen moeten brengen. Zo weten we dus, dat het slot reeds in de 12de eeuw bestaan moet hebben en waarschijnlijk door erfopvolging via de heren van de Lede, Arkel en Heukelom aan een (nieuw) geslacht van Asperen gekomen is.
Zo is het óók weer aannemelijk, dat tijdens het leven van de vader van Jan I van Arkel diens jongere broer het kasteel te Dalem gesticht moet hebben.
We hebben dus langs genealogische weg aannemelijk gemaakt, dat zowel ten Noorden als ten Oosten van Gorinchem in de loop van de 13de eeuw een serie kastelen verrezen moet zijn, al zal van enkele dezer (b.v. Asperen) een nog ouder voorkomen aan te tonen zijn.
Soms kan een genealogische hypothese een geheel nieuw licht werpen op bepaalde gebeurtenissen. Ook hiervan een voorbeeld: Als Paltzgraaf Otto van Rheineck, broer van gravin Sophia van Holland, in 1143 felle aanvallen doet op het grensgebied van Utrecht, en niemand hem kan weerstaan, verzamelt de bisschop van Utrecht een kleine schare ridders onder leiding van Hugo Butyr „fortissimus Theutonicorum militum" de sterkste of dapperste van de (Neder) Duitse ridders, die de aanval niet alleen tegenhoudt, doch de tegenpartij vernietigend verslaat en paltzgraaf Otto als zijn gevangene in triomph meevoert. Als wij nu gaan vragen: op welk kasteel moeten wij deze Hugo Butyr zoeken?, dan moeten wij hierop het antwoord schuldig blijven, de kronieken onthullen ons dit feit niet. Archaeologisch onderzoek heeft hier geen zin, zolang wij niet weten waar Hugo's kasteel gelegen was. Wij willen thans een po-ging doen om dit raadsel op te lossen en gaan daartoe een uitstapje maken naar Schoonhoven, waar wij thans tevergeefs naar het oude kasteel zullen zoeken. Als wij uitgekeken zijn op de glans van de vorstelijke bezitters uit de 14de eeuw, Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, en de graven van Bloijs, en verder door willen dringen in de oudere geschiedenis van het kasteel, dan is het enige aan-knopingspunt dat wij vinden een oorkonde uit het jaar 1280, waarin wij lezen van vrouwe Afkijn, vrouwe van Schoonhoven, weduwe van heer Hugo Botter, die nog zekere rechten op Schoonhoven bezit. Nu de directe bronnen zwijgen, begint de taak van de genealogie. Zou het haar gelukken de oudere geschiedenis van Schoonhoven te verduidelijken?
Bij het lezen van de naam van heer Hugo Botter in de akte van 1280 komt ons direct in herinnering de „fortissimus Theutonicorum militum" Heer Hugo Butyr uit het jaar 1143. Bestaat er inderdaad verband tussen beide personen?
We komen nu in aanraking met al de moeilijkheden waarvoor de middeleeuwse genealogie ons stelt. Het bestek van deze bijdrage laat niet toe hier diep op in te gaan en wij willen volstaan met iets te vertellen van de resultaten die het onderzoek naar Heer Hugo Botter opleverde. Deze laatste was heer van de Lede (Leerdam) en zoals wij zagen heer van Schoonhoven, hij wordt vermeld van 1254-1261 en is vóór het jaar 1280 overleden. Zijn vader was Jan I heer van de Lede, die vermeld wordt van 1247-1255 en vóór 1258 overleed. Dat ook deze Jan I heer van Schoonhoven geweest moet zijn is af te leiden uit een oorkonde van het jaar 1247, waarin Jan I heer van de Lede aan die van Vijftienhoeven vergunt een watering door zijn land te maken. De oorkonde is uitgevaardigd te Schoonhoven en wel hoogstwaarschijnlijk op het kasteel. Nu leefde er gelijktijdig met heer Hugo Botter nog een andere Hugo Botter, die vermeld wordt van 1247-1285 en een zoon geweest moet zijn van Herbaren van de Lede (vermeld 1227-1243). Deze Herbaren was een broer van de zoëven genoemde Jan I heer van de Lede. Zo zien we hier dus twee broers Herbaren en Jan I van de Lede, die beiden in het bezit zijn van een zoon, Hugo Botter geheten. Door een middeleeuws-genealogische bril gezien betekent dit, dat de vader van de beide broers getrouwd geweest moet zijn met de dochter van een Hugo Botter. Gezien de aanzienlijke positie, die de heren van de Lede destijds onder de adel innamen, kan het wel niet aan redelijke twijfel onderhevig zijn, dat deze laatste Hugo Botter identiek is met de „fortissimus Theutonicorum militum", Hugo Butyr, uit 1143 ! Letten wij er verder op, dat zijn schoonzoon, diens zoon en zijn kleinzoon Hugo Botter in het bezit zijn van Schoonhoven, gelegen benoorden de Lek, terwijl hun stamgoed Leerdam aan de Linge lag, dan dringt zich als vanzelf de conclusie aan ons op, dat de oude Hugo Butyr uit 1143 „heer van Schoonhoven" geweest moet zijn en dat Schoonhoven door het huwelijk van zijn dochter in het geslacht van de Lede gekomen was. Maar dan wordt tevens begrijpelijk de rol die Hugo Butyr in 1143 gespeeld heeft. Hij kwam de bisschop van Utrecht niet alleen te hulp als leenman, maar vooral ook om zijn eigen belangen, in casu Schoonhoven, juist op de grens tussen Holland en Utrecht gelegen, tegen Otto van Rheineck te beschermen ! Gaarne zouden we als positief antwoord op de vraag: waar woonde Hugo Butyr in 1143? geschreven hebben: op het kasteel te Schoonhoven. Toch durven we niet verder te gaan dan te zeggen dat dit mogelijk, misschien zelfs waarschijnlijk is. Maar het is toch ook mogelijk, dat Schoonhoven toen deel uitmaakte van een groter geheel en dat het stamslot elders, maar toch in de naaste omgeving van Schoonhoven lag. Archaeologisch onderzoek naar de ouderdom van het Schoonhovense kasteel zou misschien deze vragen kunnen oplossen.
Een aardige bevestiging van de afstamming van de van de Lede's uit Hugo Butyr levert het volgende: Algemeen bekend is wel de karakteristiek die van de Hollandse adel gegeven wordt: Brederode het edelst, Wassenaar het oudst, Egmond het rijkst, Arkel het stoutst. Stout in de zin van dapper en sterk. Van Jan van Arkel „de Sterke" gaat het verhaal, dat hij bij het doorrijden van de Gorcumse poort zich vastgreep aan een balk, zijn voeten om zijn paard klemde en zich zo met paard en al aan de balk omhoogtrok. Al de verhalen over de dapperheid der heren van Arkel (een tak van de heren van de Lede, bij welke ook een Samson genoemd wordt!) worden begrijpelijk nu wij weten, dat zij rechtstreeks afstammen van Hugo Butyr, de „fortissimus" der (Neder) Duitse ridders. Dat ook de genealogie der heren van de Lede en de daaruit gesproten heren van Arkel van het grootste belang is voor de geschiedenis van de kastelen van Leerdam en Arkel en alle andere kastelen die in hun bezit geweest zijn (Asperen, Heukelom, Leyenburg etc. etc.) zagen wij reeds.
Een ander voorbeeld van de onontbeerlijkheid van genealogisch onderzoek voor de bouwgeschiedenis van een kasteel levert ook het door de heer Renaud, verbonden aan de Rijksdienst voor oudheidkundig Bodemonderzoek, ingestelde onderzoek naar de bouw van het voormalige slot te Heemstede (bij Haarlem). De opgravingen leerden, dat het kasteel eens tot de grond toe afgebroken en later op ongeveer dezelfde grondslagen herbouwd werd. Uit archivalia weten we, dat de grondige afbraak in het najaar van 1393 plaats vond. Het enige wat we dus weten is dat er vóór dit jaar een kasteel gestaan had, doch uit welke tijd dit dateerde onthulden ons de opgravingen niet. Een genealogisch onderzoek leert ons, dat dit oudste slot er al vóór 1300 geweest moet zijn. Immers op het einde van de 13e eeuw leefde heer Reinier van Heemstede, van wie wij weten, dat hij vóór 1304 overleden moet zijn. Deze heer Reinier was de betovergrootvader van heer Jan tijdens wiens leven het slot in 1393 verwoest wordt. Dank zij dit genealogisch onderzoek beschikken we thans over honderd jaar oudere gegevens, dan archaeologisch onderzoek ons heeft kunnen opleveren.
Wij konden slechts een greep doen uit de schat van genealogische gegevens die ons thans voor de geschiedenis der kastelen ten dienste staan. Het wil mij dan ook voorkomen, dat aan de genealogie bij de bestudering ervan een grote plaats ingeruimd zal moeten worden, al zal de genealoog ook de archaeoloog, de architect, de toponymist, de bodem- en luchtkarteerder en de archivaris niet kunnen missen.
Ik zou deze bijdrage willen beëindigen met het uitspreken van de wens, dat nauwe samenwerking van alle beoefenaars van bovengenoemde takken van wetenschap moge bijdragen tot vermeerdering van onze kennis van de bouwgeschiedenis van het Nederlandse kasteel.
Kastelen-Literatuur
Op enkele weinig bekende uitgaven vestigen wij Uw aandacht.
In 1949 werd tijdens het congres, dat zich in Zürich met de studie van kastelen bezig hield, door de Portugese regering een rijk geïllustreerd boekje verspreid over de “Middeleeuwse kastelen van Portugal" met Portugese, Franse, Engelse en Duitse inleidingen. De uitgave is van dr Direcçao Geral dos Edificios e Monumentos Nacionais.
In 1952 verscheen het „Rapport du I Ve Congres International Castellologique" met uitvoerig verslag der inleidingen en discussies in de Franse taal. Het werd uitgegeven door het I.B.I. als Publication de l'lnstitut International des Châteaux Historiques.
De Direction Générale des Relations Culturelles te Madrid deed in 1949 het licht zien „Le Château Espagnol du Moyen Age" een fraai geïllustreerde uitgave in de Franse taal.
Mr J.W. Groesbeek