Titel De invloed van inwoners van Alkmaar buiten de stad in de Middeleeuwen. Heer Dirk Voppenzone en zijn familie
Jaar 1979
Omschrijving Het artikel beschrijft de rol van Voppe Dircsz, een inwoner van Alkmaar rond 1300, en zijn nakomelingen in het landsbestuur en het geestelijk leven van die tijd. Voppe Dircsz had vier kinderen, waaronder belangrijke geestelijken zoals heer Dirk Voppenz. de oude en de jonge, die betrokken waren bij kerkelijke functies en de Hofkapel in Den Haag. Andere nakomelingen, zoals Lambert Voppenz., bleven in Alkmaar en Delft, en Machteld Voppendr. trouwde met Willem de Wilde, lid van een bekende Alkmaarse regeringsfamilie. De familie bezat huizen verspreid over het graafschap Holland, en hun invloed reikte tot het landsbestuur en geestelijk leven van die tijd.
Categorie Alkmaar
Afkomstig Uit Alkmaarse Historische Reeks Deel III

J. W. Groesbeek

De Invloed Van Inwoners Van Alkmaar Buiten De Stad In De Middeleeuwen

Heer Dirk Voppenzone en zijn familie

Vroeger werd aangenomen dat de kleinere steden, waartoe Alkmaar gerekend kan worden, sterk gesloten gemeenschappen vormden, die onderling wel zeer nauw met elkaar verbonden waren, maar niet zo heel veel contacten met de buitenwereld onderhielden. Enkele malen hebben we kunnen vaststellen, dat inwoners van Alkmaar familierelaties hadden door het gehele graafschap. Zo bijv. ten aanzien van de families Van Alkmaar, Corf [1] en De Wilde [2]. Het bestaan van die relaties is dus nu wel bekend, maar wij zijn niet tevreden met het constateren van dit feit, maar willen in concreto vaststellen hoe die verbindingen gelopen hebben.

Weinig bekendheid geniet tot nu toe het feit dat twee broers, heer Dirk Voppenz. de oude en heer Dirk Voppenz. de jonge, die zeer grote invloed op de staatszaken en kerkelijke aangelegenheden hebben uitgeoefend tijdens het bewind van hertog Albrecht (1358-1404), Alkmaarders van geboorte waren. Hun invloed reikte tot in Henegouwen en zelfs tot de kringen van de paus, die toen in Avignon resideerde. Voor zover bekend hebben de beide broers noch hun familie een geslachtsnaam gevoerd, tenzij men de toevoeging "van Alkmaar" als zodanig wil opvatten.

Er is des te meer aanleiding om een bespreking aan hen te wijden, nu mij gebleken is, dat men beide broers als één persoon heeft beschouwd en dat hun beider levens-loop ten gevolge hiervan niet voldoende onderscheiden is. Duidelijk blijkt dat er sprake is van twee personen uit een akte dd. 29 augustus 1378, die bezegeld wordt door heer Dirk Voppenz., "deken van onse Vrouwe in den Haghe" en door heer Dirk Voppenz., pastoor van Haarlem (Inv. archief abdij van Egmond nr. 913).

Hierna volgt een overzicht van hetgeen ons thans van deze familie bekend is.

  1. Voppe Dirksz., poorter van Alkmaar.

We kennen hem uit een akte van 17 augustus 1340 [3]. Daarin komt hij samen met heer Reijner Allardsz. en heer Dirk Sijmonsz., kapelaan te Alkmaar, voor als exe-cuteur testamentair van heer Willem Onen die in zijn leven pastoor van Oudorp (bij Alkmaar) was.

Verder weten we dat Voppe vóór 19 mei 1350 [4] overleden moet zijn en dat hij gehuwd was met Brigide (Brigitta). Zij ontving van de paus een volle aflaat voor haar zonden in stervensnood. De pauselijke brief, geschreven te Avignon op 19 mei 1350, noemt haar "Brigida, relicta quondam Vopponis de Alcmaria vidua" (weduwe). Hetzelfde voorrecht valt op dezelfde dag te beurt aan Dirk Voppenz. van Alkmaar, priester, en aan Jacob Voppenz. van Alkmaar, priester.

De broer en naamgenoot van de zoëven genoemde heer Dirk Voppenz., evenals deze óók heer Dirk Voppenz. geheten, ontving deze aflaat pas op 7 maart 1367 [5].

Nog langer duurde het, namelijk tot 12 november 1372 [6], voordat Mathilde (Machteld), dochter van wijlen Voppo van Alkmaar, en Lambertus, zoon van wijlen Voppo van Alkmaar, tezamen met zijn vrouw Agatha, deze pauselijke aflaat verkregen.

De vraag rijst of Brigida soms de tweede echtgenote van Voppo Dirksz. geweest is, daar laatstgenoemde twee zoons naliet die beiden Dirk Voppenzoon genoemd worden. Zij worden van elkaar onderscheiden door de toevoeging "de oude" en "de jonge" (of "senior" en "junior"). Het lijkt aannemelijker dat zij halfbroers van moeders-zijde geweest zijn.

Gaat men ervan uit dat Voppo Dirksz. tweemaal getrouwd geweest is, dan wordt het onzeker of de andere genoemde kinderen (Lambert en Machteld) uit het eerste of uit het tweede huwelijk geboren zijn. Wij zullen deze kwestie in het midden laten en als kinderen van Voppe Dirksz. noemen:

  1. Dirk Voppenz. de oude, volgt II A
  2. Dirk Voppenz. de jonge, volgt II B
  3. Lambert Voppenz., volgt II C
  4. Machteld Voppendr., de enige dochter van V oppe Dirksz. die wij kennen. Als "Mathilde nata quondam Vopponis de Alcmaria" ontvangt zij van de paus op 12 november 1372 [7] een volle aflaat voor haar stervensuur. Blijkens een thesauriers-rekening van de jaren 1375/77 [8] was zij belast met de opvoeding van de kinderen van hertog Albrecht. Zoals we bij de bespreking van de familie De Wilde in het Alkmaars Jaarboekje jrg. 10 (1974), p. 67 vermeldden, trouwde zij met Willem de Wilde. Hun beide zoons Ludekijn en Aernt de Wilde zien we optreden als erfge-namen van heer Dirk Voppenz. de oude.
  5. Heer Jacob Voppenz. moet ook een zoon van V oppe Dirksz. geweest zijn. Er is maar heel weinig van hem bekend. Op 19 mei 1350 [9] ontvangt hij als Jacobus Vopponis de Alcmaria, presbyter, samen met Brigida, weduwe van Voppo van Alkmaar, en met zijn broer heer Dirk Voppensz. de Alcmaria "remissio omnium peccatorum in articulo mortio". Hij zou identiek kunnen zijn met heer Jacob Voppenz. die in het jaar 1373 [10] afstand deed van de bediening van de cappellanie op het altaar van de H. Geest in de parochiekerk te Haarlem.

II A. heer Dirk Voppenz. de oude (senior) Hij was een van de belangrijkste mensen die in de 14e eeuw in het graafschap Holland geleefd hebben. Toen hertog Albracht in februari 1358 uit Beieren in onze gewesten arriveerde, kwam heer Dirk spoedig als clerk (secretaris) in zijn dienst. Op 1 september van genoemd jaar komt hij al als zodanig voor. Tijdens het verblijf van de hertog tussen dec.1359 - okt.1360 in Beieren voerde heer Dirk het beheer over zijn inkomsten. Na de terugkeer van de vorst zette hij dit voort.

In een brief daterend van zondag voor Vastenavond 1362 noemt hij zich cureit van Wissekerke. Op 13 maart van datzelfde jaar verkreeg hij het canonicaat van St. Waudru te Mons ( = Bergen in Henegouwen). Een week later (op 20 maart) wordt hij al "raad van den hertog" genoemd.

Tijdens het rekenplichtig beheer van heer Coenraad van Silice ondertekende heer Dirk de brieven van hertog Albrecht. Ook was hij heer Coenraad behulpzaam bij de administratie van financiële zaken. Andere zaken, van niet-financiële aard, werden zelden buiten zijn (heer Dirks) medeweten afgedaan. Zelfs wijdde hij zijn aandacht aan Henegouwse aangelegenheden; vaak vergezelde hij de hertog op diens reizen naar Henegouwen.

Op 6 november 1372 [12] maakte hij deel uit van het hoge gezelschap dat belast was met de voorbereiding van het huwelijk van graaf Willem van Oostervant (zoon van hertog Albrecht) met Maria, de dochter van de koning van Frankrijk.

Intussen was heer Dirk deken van de kerk van Den Briel geworden; als zodanig komt hij op 27 april 1368 [13] voor, terwijl hij op 6 mei 1369 kanunnik in Den Haag ge-noemd wordt, verbonden aan de Hofkapel aldaar. Tussen februari en april 1377 werd hij deken van deze Hofkapel, hetgeen hij tot zijn dood in 1396 gebleven is. Of hij het was dan wel zijn gelijknamige jongere broer die in 1374/75 en in 1376 [14] pastoor van Delft was, is niet zeker. Vermoedelijk is heer Dirk Sr. bedoeld, die dit pastoraat verwisselde voor het dekenschap in Den Haag.

Klerk van heer Dirk Voppenzoon was aanvankelijk Willem Gerbrandsz. (van den Coulster), doch deze ging in 1364 als "scriver" over in dienst van de hertog. Deze leerling groeide zijn leermeester boven het hoofd, want toen heer Coenraad van Silice in 1382 overleed, werd niet heer Dirk Voppenz. zijn opvolger, maar diens gewezen klerk, heer Willem Gerbrandsz.

Vermoedelijk waren er dingen gebeurd die de positie van heer Dirk ondermijnd hadden. Op 19 februari 1393 [15] blijkt de hertog aanspraken op hem te hebben tot een bedrag van 2000 pond Hollands. De vriendschap was wel zo bekoeld dat heer Dirk de hertog niet meer vergezelde naar Henegouwen, maar hij bleef tijdens diens afwezigheid de Hollandse en Zeeuwse zaken behartigen en ook zijn functie als deken van de Hofkapel vervullen.

Heer Dirk bezat een huis in Den Haag dat de naam "die Canesije" (= kapittel) droeg. Het was zijn eigendom, doch hij stond het af aan de hertog om "de Canesije" voort-aan van hem in leen te houden (26 juni 1387 [16]). Heer Dirk bepaalde daarbij dat na zijn dood het huis in leen gegeven zou worden aan Ludekijn de Wilde, zijn zusters zoon, of aan Arend de Wilde, diens broer. Ook een rente van 2 hoet en 13 achten-deel tarwe uit de pacht te 's Gravensande zou op dezelfde wijze vererven. Het huis "de Canesije" in Den Haag stond naast dat van heer Willem Gerbrandsz., hierboven genoemd.

Het bezit van de kerk te Mons was heer Dirk intussen te zwaar geworden, op 21 januari 1393 deed hij er afstand van [17].

Hij werd op 4 maart 1396 begraven [18]. Dit klopt met het feit dat in een akte vermeld wordt, dat heer Dirk bij zijn leven de door hem gefundeerde kapel in de grafelijke Hofkapel te 's-Gravenhage ter bediening had gegeven aan heer Willem van der Haer, priester. Nu heer Dirk overleden is, bevestigde hertog Albrecht heer Willem op 22 april 1396 [18] in het bezit van deze bediening. Ook in het necrologium van het klooster Nieuw Licht bij Utrecht is zijn overlijden ingeschreven, daar hij aan het klooster 18 gemeten land in den ouden Hoorn vermaakt had.

Zoals heer Dirk bepaald had, erfde zijn neef Ludekijn de Wilde het huis "de Canesije" in Den Haag, doch op 21 augustus 1397 [19] deed laatstgenoemde afstand van dit leengoed, door het over te dragen aan de hertog.

Tijdens zijn leven had heer Dirk, deken van St. Marie in Den Haag "om sonderlinge liefde die hij tot ons (Arent heer van Egmond) ende onse hofstad tot Egmond hadde" hem in eigendom overgedragen al zijn goederen in de parochie van Poeldijk, die hij van Otto, heer van Arkel gekocht had. Voortaan zou heer Dirk deze van Arent, heer van Egmond, in leen houden. Ook deze goederen vererfden op Ludekijn de Wilde, zijn neef, die er door Arent van Egmond mee beleend werd op 21 mei 1398 [20].

Belangrijk is in dit verband dat Otto, heer van Arkel, van de verkoop had uitge-zonderd "die hofstad die men heet Arkelstein". Deze werd namelijk reeds in leen gehouden door Jan Lamberts Voppenzoon, wiens vader een broer was van heer Dirk Voppenz. We komen op deze kwestie nog nader terug.

Behalve de grote aankoop van Arkel's goed in Poeldijk, had heer Dirk ook nog van particulieren landerijen gekocht in Poeldijk. Ook deze vererfden op zijn erfgenamen; ze komen nog ter sprake.

II B. heer Dirk Voppenz. de jonge, jongere broer van de zoëven besproken heer Dirk Voppenz. de oude. Daar de toevoeging Sr. en Jr. vaak ontbreekt, kost het enige moeite te onderscheiden met wie van beiden wij te doen hebben. We veronder-stelden dat hun vader, Voppe Dirksz. tweemaal gehuwd geweest is. Brigitta was de naam van deze (tweede?) vrouw. Als wij dan zien, dat Brigitta op 19 mei 1350 [21] van de paus een aflaatbrief verkrijgt, tegelijk met heer Dirk Voppenz., vinden we daarin aanleiding te veronderstellen dat laatstgenoemde haar zoon was, en dat deze aflaatverlening dus betrekking heeft op heer Dirk Voppenz. de jonge. Zijn oudere broer heer Dirk Voppenz. ontving pas op 7 maart 1367 [22] een dergelijk pauselijk gunstbewijs.

In april 1353 [23] ontving heer Dirk de jonge van graaf Willem V de kerk van Hoogwoud ter bediening, waarvan hij op 29 oktober 1359 [23] afstand deed. Op 14 oktober 1358 [23] gaf hertog Albrecht hem de capellanie gefundeerd op het altaar van St. Marie in de kerk te Alkmaar, waarvan het recht van begeving (het collatie-recht) aan de hertog toekwam. Deze capellanie werd tevoren bediend door heer Ellico, die nu overleden was. Deze heer Ellico was kapelaan geweest zowel van graaf Willem V als van hertog Albrecht. Hiervoor genoot hij een jaargeld van 15 pond Hollands, dat hem door de rentmeester van Kennemerland uitbetaald werd.

Blijkens een aantekening uit ca.1358 [24] was heer Dirk Jr. ook kapelaan in het gast-huis te Alkmaar in een capellanie die tevoren in het gasthuis te Egmond gevestigd was geweest. Als "mijns heren (d.w.z. hertog Albrecht's) capellaan" genoot hij een jaarwedde van 15 pond, evenals heer Ellico (1359-60).

In 1369 en 1370 komt hij voor als kanunnik en rentmeester van de grafelijke Hofkapel in Den Haag, waaraan zijn broer, heer Dirk Voppenz. Sr., als deken verbonden was.

Om te bewerkstelligen dat de paus immuniteit zou verlenen aan de Hofkapel, reisde heer Dirk Sr. in 1371/72 [25] naar de paus in Avignon. Hij bereikte het beoogde doel niet, want pas drie jaar later werd de begeerde immuniteit verleend: op 2 maart 1374 onttrok de paus de Hofkapel aan het gezag van de bisschop en plaatste haar onder eigen gezag.

Tijdens dezelfde reis of bij een latere moest heer Dirk Jr. zien te bereiken dat de paus de stichting van een kapittel bij de St. Pancraskerk te Leiden zou goedkeuren. Deze opdracht heeft hij goed uitgevoerd, want op 26 november 1372 [26] willigde de paus dit verzoek in.

Uit de desbetreffende akten blijkt dat heer Dirk intussen "persona seu investitus parochialis ecclesie de Haarlem" genoemd wordt; hij was dus pastoor te Haarlem geworden. "Persoenre" ( = pastoor) van Haarlem wordt hij genoemd in akten van 17 juli en 29 augustus 1374, 22 september 1376, 24 april 1381 en 19 maart 1382.

In de Vaticaanse archieven bevindt zich een "rotulus" van verzoeken door hertog Albrecht en zijn echtgenote aan paus Clemens VI gedaan en door deze ingewilligd. Hierbij is ook een verzoek ten behoeve van heer Dirk Voppenz. "magister in artibus Parisius et in jure provecto", die "curatus ecclesiae parochialis de Haerlem" genoemd wordt. Hertog Albrecht vroeg de paus voor heer Dirk een plaats als kanunnik in de kerk te Kamerijk, met de verwachting dat hieraan een prebende (toelage) verbonden zou worden. De hertog doet dat verzoek niettegenstaande het feit dat heer Dirk reeds een kanunniksprebende in de Hofkapel te 's-Gravenhage bezat ! (21 november 1378 [27]). Het kanonikaat bij deze Hofkapel bezat hij nog op 19 maart 1382. Al die kerkelijke ambten kan hij onmogelijk zelf vervuld hebben, hij zal daarvoor plaats-vervangers hebben aangesteld. Zo bezat hij ook de school in Den Haag, want hij had deze gekocht van Claas Ommeloop. Maar uit een akte van 4 februari 1394 [28] blijkt dat heer Dirk Jr. deze geschonken had aan deken en kapittel van St. Marie in Den Haag.

Vermoedelijk woonde heer Dirk Jr. te Haarlem, waar hij op 24 april 1381 [29] een huis en erve kocht, dat tegen betaling van 4 pond Holl. jaarlijks in erfhuur gehouden werd van St. Jan.

Evenals zijn oudere broer, heer Dirk Voppenz. Sr., deed heer Dirk Voppenz. Jr. grote landaankopen. Het doel hiervan is niet altijd duidelijk. Zo kocht heer Dirk Voppenz. , pastoor van Haarlem en rentmeester van Noord- Holland (niet de huidige provincie van die naam, maar een deel van het tegenwoordige Zuid-Holland) "19 viertelen lants mit den ambachten, alsoo als si gelegen sijn te Boskoop en geheten is Zuijtwijck" op 22 september 1376 [30]. Deze ambachtsheerlijkheid werd aanvankelijk door de heren van Egmond in leen gehouden van de grafelijkheid van Holland, doch zij hadden deze weer in achterleen gegeven aan de heren van Meresteijn, hun bloedverwanten. Heer Dirk Voppenz. de jonge kocht "Zuidwijk" van Wouter van Meresteijn, zodat heer Dirk voor dit goed direct leenman werd van hertog Albrecht. Doch ook van deze leenband bevrijdde hij zich door op 24 en 27 februari 1377 [31] het goed "Zuidwijk" in eigendom te verwerven van de hertog. Vermoedelijk was het leen niet geheel onbezwaard, want op 17 mei 1386 was "Zuidwijk" nog belast met een lijftocht (weduwenpensioen) ten behoeve van "die vrouwe uten Waerde". Costijn Gerritsz. van der Does verkoopt deze lijftocht nu aan heer Dirk Voppenz. (17 mei 1386 [32]).

II C. Lambert Voppenz., broer van de beide heren Dirk Voppenz. senior en junior, die wij hierboven besproken hebben.

Op 28 september 1361 [33] ontving hij van hertog Albrecht in leen al het goed dat Bartholomeus de Clerc van de grafelijkheid in leen gehouden had en dat door diens dood weer aan de hertog vervallen was. Ook alles wat Bartholomeus in huur bezeten had, ging over aan Lambert. Onder de nalatenschap van Bartholomeus bevond zich een jaargeld van 4 pond Holl., dat Lambert voortaan ontvangen zal. Met het huis te Alkmaar dat Bartholomeus de Clerc alias Bartholomeus 's Costerssone in leen ge-houden had, werd Lambert eveneens beleend. Tezamen met zijn vrouw Agatha ont-ving hij van de paus een volle aflaat bij stervensnood, 12 november 1372 [34].

Land te Vronen (benoorden Alkmaar), waarschijnlijk afkomstig van Bartholomeus de Clerc pacht hij van 1363-1384/85. Zijn jaargeld werd uitbetaald van 1363-1389/90 [35].

Merkwaardig is, dat er een kwitantie bekend is van 3 oktober 1376 [36] waarin Coen van Oosterwijk erkent van Aechte, vrouw van Lambrecht Voppenz., 250 schilden ont-vangen te hebben. Het zou belangwekkend zijn om de reden van deze betaling te kennen.

Het blijkt uit de akten dat Lambrecht Voppenz. drie huizen te Alkmaar bezat:

  1. een "huisinghe en erve" dat belend is door ten oosten het gasthuis en ten westen "des scouten strate streckende van de Veerstraat tot des gasthuis erve"
  2. "de husinghe ende erve", die Lambrecht kocht van Reinier van Petten; ten westen Gerrit van Delft en ten oosten heer Jan Vlaming.

De hertog beleende Lambrecht vervolgens met deze beide huizen. Het heergewade (het bedrag dat betaald moest worden bij verandering van leenheer of leenman) bedroeg een "coppel vette capoenen".

  1. "een woninge met lediger hofstad" (een onbebouwd terrein), belend ten westen Sijmon Claes Gh(e)ijenz. en ten oosten Reijnier van Petten "streckende van de Voorstraat tot de Smaelbregge".

De hertog beleende Lambert hiermede onder de bijzondere voorwaarde dat dit huis na zijn dood zal komen op zijn zoon Jan Lambrechtsz. Ook hier bedroeg het heer-gewade een koppel vette kapoenen. Dit alles vond plaats op 19 februari 1386 [37].

Lambrecht Voppenz. moet vrij spoedig overleden zijn, waarschijnlijk in 1387, want op 15 november 1388 [38] werd zijn zoon Jan inderdaad beleend met het huis genoemd sub 3. Dit moet oud familiebezit geweest zijn, want in de akte staat vermeld dat Voppe (Dirksz) de vader van Lambrecht, in dit huis gewoond heeft. Lambert's vrouw heette Agatha (12 augustus 1372 [34]). De namen van twee zoons kennen we, zonder dat we weten wie de oudste was:

  1. Floris Lambrechtsz. Na de dood van zijn vader werd hij door de hertog op 15 november 1388 [39] beleend met de rente van 4 pond Holl. per jaar op Kennemer- land, afkomstig van Bartholomeus de Clerc. Bovendien erfde hij een van de huizen te Alkmaar die zijn vader bezeten had. Het moet wel het eerste van de zoëven genoemde drie huizen geweest zijn, want het huis stond in de Schoutenstraat.Verder hield hij in leen "die Hoeve", gelegen tussen het kasteel Middelburg bij Alkmaar en de "Huijswaerde", waarvan in 1390 [40] melding wordt gemaakt. Ook zal Floris bezit gehad hebben in de omgeving van Delft, want in "het Hof van Delft" had hij 2 ½ morgen en 1 ½ hont land gepacht, zoals blijkt uit een opgave van 4 februari 1379 [41]. Hij moet in Delft gewoond hebben, waar hij in 1378 [42] als schepen vermeld wordt. Op 24 maart 1392 [43] was hij nog in leven en logeerde zelfs in de abdij van Egmond, waar hij samen met heer Gerbrand Jansz., Vicaris van de kerk te Delft en met Dirc van Heemskerk als getuige optrad. Nog in hetzelfde jaar is Floris overleden, zonder een zoon na te laten. Zijn weduwe, jvr. Alide, ontving van de hertog verlof op 7 juni 1393 [44] om een eeuwige vicarie in de Oude Kerk te Delft te stichten.

De bovengenoemde "Hoeve" bij het kasteel Middelburg werd door de hertog nu in leen gegeven aan zijn barbier Gijsken van der Horne (2 november 1392 [45]).

Zijn erfgenamen waren zijn broer Jan Lambertsz. en Dirc van Heemskerk. Zij erfden van Floris 3 morgen en nog 4 morgen land geheten "die Strijp" te Ruiven en nog 3 morgen in Abtsgerecht (bij Delft). Alles belast met een jaarlijkse pacht ten behoeve van de abt van Egmond. Beide erfgenamen dragen al dit bezit over op 20 maart 1401 [46] aan de abt van Egmond. Aan deze akte hangt het zegel van Jan Lambrechtsz. dat 3 vissen vertoont, horizontaal boven elkaar geplaatst.

  1. Jan Lambrechtsz. volgt III 3 (?). heer Dirk Voppenz., die c.s. op 20 september 1410 de school te Leiden ver-kreeg. Was deze misschien een zoon van Lambert Voppenzoon, vernoemd naar zijn broers?
    1. Jan Lambrechtsz. Het eerst horen wij van hem als zijn vader Lambrecht Voppenz. uit zijn eigen goed een huis en erve dat hij in Alkmaar bezit aan hertog Albrecht in eigendom overdraagt. De hertog beleent Lambrecht hiermede, onder voorwaarde dat na Lambrechts dood diens zoon Jan met het huis beleend zal worden (19 februari 1386 [47]). Dit huis stond in de Voorstraat te Alkmaar, en was reeds bewoond door Voppe Dircsz., de vader van Lambrecht Voppenzoon. Ook hij houdt, volgens de rentmeestersrekening van Kennemerland, 4 pond Holl. per jaar van de hertog in leen (rek.1389/90). Op 2 januari 1396 [48] ontving hij het huis in de Langestraat ( = Voorstraat) te Alkmaar, dat hij en zijn vader tevoren van de grafelijkheid in leen gehouden had, in eigendom. De akte vermeldt speciaal dat dit huis van hout was. Dit moet dus het derde huis te Alkmaar zijn dat zijn vader daar bezat. Zoals wij gezien hebben was hij mede-erfgenaam van zijn broer Floris Lambrechtsz., daar deze geen zoons naliet.

Deze Floris had bij zijn leven van de heer van Arkel de hofstede Arkelstein in de Poeldijk (bij Monster) in leen gehouden. Op 21 mei 1398 [49] ontvangt Jan Lambert Voppenz. deze hofstede in leen. Later werd Jacob, zoon van Jan hiermede beleend.

Vermoedelijk stond Jan niet op goede voet met hertog Albrecht; op 4 (?) januari 1396 [50] ontving hij tenminste vergiffenis voor zijn "breuken". Doch in het voorjaar van 1406 [51] is hij opnieuw voortvluchtig uit Alkmaar. Op 4 juni 1406 [52] ontving hij een vrijgeleide, waarna op 6/7 augustus 1406 [53] een dading (= vergelijk) volgde. Op 17 april 1412 wordt hij weer schout van Alkmaar [54].

Of er verband bestaat tussen zijn politieke moeilijkheden en de verkopen van land in en buiten Alkmaar, is niet zeker, maar wel waarschijnlijk. Zo verkocht hij op 8 maart 1404 [55] vier koeweiden binnen de vrijheid van Alkmaar bij "de Nijepoort" en nog vijf "want" land ook binnen deze vrijheid in "ver Nellen broec". Aan deze akte hangt weer zijn zegel dat drie vissen vertoont, die horizontaal boven elkaar geplaatst zijn. Zoals wij reeds vermeld hebben, hangt zijn zegel ook aan de oorkonde van 20 maart 1401, die wij in verband met Floris Lambrechtsz. bespraken.

Op 19 augustus 1404 [56] verkocht Jan, ten overstaan van schepenen van Alkmaar, de 80 morgen land met de ambachtsheerlijkheid van Zuidwijk, gelegen onder Boskoop, welk goed zijn oom, heer Dirk Voppenz., tevoren in leen gehouden had. Ook aan deze akte heeft Jan Lambertsz. zijn zegel gehecht.

Enige jaren daarvoor had Jan Lambertsz. samen met Dirk van Heemskerk het land "die Strijp", gelegen te Ruiven (bij Delft) aan de abt van Egmond verkocht (20 maart 1401 [57]). Dit deden zij als erfgenamen van Floris Lambrechtsz. Ook aan deze akte hangen de zegels van beide verkopers. Jan zegelde met de drie vissen, Dirk met een leeuw (het wapen van de oude Van Heemskerk' s).

Jan Lambrechtsz zal ca. 1417 overleden zijn, want op 24 april 1418 [58] wordt zijn zoon Jacob met zijn lenen beleend. Mogelijk was Jan gehuwd met een jvr. Geertruid, want op 23 augustus 1420 [59] wordt jvr. Geertruid, weduwe van Jan Lambrechtsz., als belending van "de Halscamp" in de Bergermeer onder Alkmaar genoemd. Jan Lambrechtsz. zoon Jacob volgt onder IV:

  1. Jacob Jan Lambrechtsz.zoon Op 24 april 1418 [58], na de dood van zijn vader, werd hij beleend met:
    1. "een huijs en hofstad binnen Alkmaar, dat belend was: aan de oostzijde het gasthuis en aan de westzijde de schoutenstrate,
    2. de huizinge en hofstad binnen Alkmaar, die Lambert Voppenz. gekocht had van Reijner van Petten, belend aan de oostzijde Katrijn Gerrits weduwe van Petten.
    3. de hofstad (geheten Arkelsteijn), groot 2 morgen, gelegen in de Poeldijk, in het ambacht van Monster, tevoren door hem in leen gehouden van de heer van Arkel".

Ook bezat hij nog een rente, rustende op ⅓ van een woning in het ambacht van Boskoop (Zuidwijk). Deze rente verkocht hij op 14 januari 1432 aan Jan Jansz. Zelf moet hij te Alkmaar gewoond hebben, want op 24 maart 1431 [60] compareren voor schepenen van Alkmaar heer Nanne Bartelmeus, deken, heer Pieter Rode, heer Gerrit Rembrantsz. en Jacob Jan Lambrechtsz.z als "raden van O.L. Vrouwe gilde dat men hiet dat Papengilde te Alkmaar", die land in erfpacht geven. Op 14 april 1439 [61] werd Jacob opnieuw beleend met bovengenoemde lenen.

Twee jaar later, namelijk op 19 mei 1441 [62] droeg Jacob Jan Lambrechtsz. "zijn huijzinge en hofstad, gelegen binnen zinen graven (grachten) in de Poeldijk (genaamd Arkelstein)" over aan Aelbrecht van Raephorst, die er vervolgens mee wordt beleend.

In 1437 heeft Jacob een dochter, Janne genoemd, die toen echter nog niet vol-wassen was, want Jacob treedt op als haar voogd. Dit gebeurde ter gelegenheid van het feit dat Reijnalt, heer van Brederode, Jacob Jan Lambrechtsz., als voogd van genoemde dochter, beleent met al de goederen die Reijnier Doevenz., "haer overoudevader" (overgrootvader) van de heren van Brederode in leen gehouden had (13 juli 1437 [63]). Deze goederen waren gelegen in Akersloot, Limmen en Graft. Hieruit kan afgeleid worden dat Jacob getrouwd was geweest met een kleindochter van Reijnier Doeven, van wie wij de naam niet kennen.

Deze Janne trouwde met Gherijt van Adrichem, want op 20 oktober 1450 [65] ver-kocht deze aan de Regulieren bij Alkmaar 22 want geestland in de ban van Heiloo, gelegen bij genoemd Regulierenklooster. Gherijt vertelt erbij dat het door hem ver-kochte land tevoren toebehoord had aan "Jacob Jan Lambrechts mijns wijfs vader". Jacob moet dus in 1451/52 overleden zijn.

Jacob heeft waarschijnlijk reeds in 1427 een huis in Haarlem bezeten, want hij werd aldaar bij het bepalen van het door hem verschuldigde "schot" (belasting) “gezet op 2 scilden". Zijn relatie tot de stad Haarlem blijkt opnieuw uit het feit dat hij in 1436/37 aan de stad een (gedwongen?) lening verstrekt van 9 pond 6 scellingen en 8 dena-riën. Misschien had Jacob zich intussen blijvend in Haarlem gevestigd.

Na de dood van Jacob Jan Lambertsz. werd zijn zoon Jan Jacob (Jan) Lambertsz. door hertog Philips beleend met de beide huizen in Alkmaar, op 11 juni 1452 [67]. Eén van deze huizen, namelijk dat gelegen was naast het gasthuis, wordt op 2 okto-ber 1466 [68] op zijn verzoek uit de leenband met hertog Philips ontslagen, zodat hij er naar eigen believen over kan beschikken. Daarvoor in de plaats draagt hij aan de hertog over de eigendom van een stuk land genaamd "de Steenplaats", die 3 ½ "koeven" groot was en een huurwaarde bezat van 9 Rijnsgulden. Dit land lag binnen de vrijheid (het rechtsgebied) van Alkmaar. De hertog beleende hem daarmee, zodat hij leenman bleef. Doch op 2 maart 1497 [69] werd Jan Jacobsz. volledig eigenaar van "de Steenplaats", daar dit land ook uit de leenband ontslagen werd.

Jan Jacob Lambertsz. komt voor als schepen van Alkmaar tussen de jaren 1464-1470 [70].

Wellicht was Jan Jacobsz. intussen ook uit Alkmaar naar Haarlem verhuisd, waar we hem op 12 juni 1492 als schepen aantreffen [66]. Hij voert namelijk op zijn zegel dat aan de genoemde oorkonde hangt, het wapen dat ook door zijn grootvader gevoerd werd, drie vissen, horizontaal boven elkaar geplaatst (snoeken?). Dit is het laatste wat wij van hem weten, want daarna hebben we hem uit het oog verloren.

Samenvatting Omstreeks het jaar 1300 woonde in Alkmaar Voppe Dircsz. die daar poorter was en een huis bewoonde in de Voorstraat (later Langestraat geheten). Hij moet vóór 1350 overleden zijn.

Zijn (tweede?) vrouw heette Brigida (Brigitta), die als weduwe een pauselijke aflaat verkreeg. Wij kennen van Voppe Dirksz. vier kinderen:

  1. heer Dirk Voppenz. de oude, een van de belangrijkste mensen uit de kringen van het grafelijke Hof. Verschillende kerkelijke functies werden door hem bekleed. Hij begon als pastoor van Wissekerke, werd daarna kanunnik van St. Waudru te Bergen in Henegouwen. Hij was eveneens deken van Den Briel en komt vervolgens voor het eerst als kanunnik en daarna als deken van de grafelijke Hofkapel in Den Haag voor.

Zijn voornaamste activiteiten lagen echter niet op geestelijk terrein. Hij bewoog zich liever op regeringsniveau, hij werd "raad" van de hertog. Er ging geen akte de deur uit, zonder dat deze door hem getekend was. Intussen reorganiseerde hij de grafe-lijke administratie en trok aan de touwtjes bij het financieel beheer. Als hertog Albrecht naar Henegouwen reisde, ging hij mee en bemoeide zich ook daar met de zaken. Toen hij 2000 pond met zijn betalingen aan de grafelijke schatkist ten achter was, bekoelde de vriendschap met de graaf. Hij behield echter een deel van zijn functies tot zijn dood op 4 maart 1396. Zijn huis in Den Haag droeg de naam "de Canesije".

  1. Heer Dirk Voppenz. de jonge. Deze begon zijn kerkelijke loopbaan als pastoor van Hoogwoud, werd daarna kapelaan in de kerk van Alkmaar. Evenals zijn broer werd hij verbonden aan de Hofkapel in Den Haag, doch hij is daar kanunnik gebleven, en was tevens rentmeester. Hij had in Parijs gestudeerd en was een gezien man in geeste-lijke kringen. Minstens éénmaal reisde hij naar de paus in Avignon om verzoek-schriften in te dienen. Als pastoor van Haarlem komt hij voor van 1374-1382, doch tijdens die periode versmaadde hij een kanonicaat te Kamerijk niet. Het zal wel niet uitsluitend belangstelling voor het onderwijs geweest zijn die hem er toe bracht de school in Den Haag te kopen.

Waarschijnlijk woonde hij te Haarlem in de buurt van of in de St. Jansstraat. Dit kon wel eens het huis zijn dat in 1427 in het bezit was van zijn achterneef van vaderszijde.

  1. Lambert Voppenz., die te Alkmaar gevestigd bleef, waar hij een drietal huizen bezat. Vermoedelijk overleed hij in 1387, nalatende een zoon Floris Lambrechtsz., die zich in Delft vestigde, waar hij de functie van schepen bekleedde. Hij huwde met jvr. Alide, doch overleed kinderloos, althans zonder een zoon na te laten. Floris' broer, Jan Lambrechtsz., was in Alkmaar gebleven. Hij behield daar aanvankelijk nog twee van de drie huizen die zijn vader bezat, in leen. Hij deed echter mee aan de opstand in Alkmaar, vluchtte, doch verzoende zich daarna; tenslotte overleed hij ca. 1417, na gehuwd geweest te zijn met (vermoedelijk) jvr. Geertruid. Zijn zoon Jacob erfde de beide huizen te Alkmaar. Hij bezat ook een huis in Haarlem. Jan Jacobsz., zijn zoon, was eerst schepen in Alkmaar, daarna in Haarlem.
  2. Machteld Voppendr., die belast was met de opvoeding van de kinderen van hertog Albrecht. Zij trouwde met Willem de Wilde, lid van de bekende Alkmaarse regerings-familie van die naam.
  3. Heer Jacob Voppenz., die ook van de paus in 1350 een aflaat ontving. Waarschijn-lijk bediende hij een kapellanie in de parochiekerk te Haarlem, die hij in 1373 afstond.

Wij hebben hiermede weer een voorbeeld aan het licht gebracht van de betekenis van inwoners van Alkmaar voor het landelijk bestuur en het geestelijk leven van hun tijd. Ook hun bezittingen zien wij verspreid door het hele graafschap Holland.

We ontmoeten in de akten ook personen, die vermoedelijk wel verwant zijn met de besproken familie, doch die niet verder besproken zijn, omdat het verband niet aannemelijk te maken was.

Noten

  1. J. W. Groesbeek, Alkmaarse Historische Reeks I (1977), p. 87.
  2. J. W. Groesbeek, Alkmaars Jaarboekje, 10 (1974), p. 67.
  3. Inv. archief abdij Egmond nr. 429.
  4. G. Brom, "Bullarium Trajectense" dl. II, p. 27.
  5. G. Brom, "Bullarium Trajectense" dl. II, p. 160, nr. 18 en 39.
  6. G. Brom, "Bullarium Trajectense" dl. II, p. 229.
  7. G. Brom, "Bullarium Trajectense" dl. II, p. 229.
  8. Th. van Riemsdijk, De Tresorie en kanselarij van de graven van Holland, p. 117.
  9. zie noot 4.
  10. Inv. archief kerkvoogdij van de St. Bavo, nr. 213.
  11. zie noot 8, p. 156 t/m 158.
  12. Rijksarchief Haarlem (R. A.H.), coll. Aanwinsten nr. 178, fol 239.
  13. Kroniek Historisch Genootschap te Utrecht dl. XIII (1857), p. 169.
  14. van Mieris "Charterboek", dl. III, p. 326.
  15. R. A.H., coll. Aanwinsten 46 fol 104.
  16. R. A.H., coll. Aanwinsten 45 fol 434.
  17. R. A.H., coll. Aanwinsten 46 fol 94.
  18. zie noot 8, p. 194.
  19. R. A.H., coll. Aanwinsten 47 fol 449v.
  20. R. A.H., coll. Aanwinsten 516, afd B fol 151 v; Leenboek Egmond.
  21. G. Brom, "Bullarium Trajectense" dl. II, p. 27, nr. 1342.
  22. G. Brom, "Bullarium Trajectense" dl. II, p. 160, nr. 1839.
  23. zie noot 8, p. 116.
  24. Reg kerken en kapellen Abdij Egmond dd. 1358 fol 86 e.v. (zie voor 14 okt 1358 ook R.A.H., 43 fol 65 v; 44 fol 19v.
  25. zie noot 8, p.133 ; Brom dl II p. 254 en Inv. Kap St. Marie Den Haag, regest 47, dd. 14 november 1374
  26. zie noot 8, p. 116, 117.
  27. idem, p. 116, 117.
  28. Inv. Arch kapittel van St. Marie bij de Hofkapel te 's-Gravenhage, regest 89.
  29. G.A. Haarlem; Cartularium van St. Jan, akte nr. 772.
  30. R.A.H., coll. Aanwinsten 45, fol 290.
  31. Inv. archief abdij Egmond, nr. 481, regest 487 en 488.
  32. Inv. archief abdij Egmond, nr. 481, regest 557.
  33. R. A.H., coll. Aanwinsten, 44 fol 123.
  34. Brom, "Bullarium Trajectense" II, p. 229.
  35. Algemeen Rijksarchief, Rekeningen rentmeester van Kennemerland, fol 8v e.v.
  36. R. A.H., coll. Aanwinsten nr. 178, fol 185.
  37. idem, nr. 45, fol 394 en 394v.
  38. idem, nr. 45, fol 491.
  39. idem, nr. 45, fol 491.
  40. idem, nr. 91, fol 24 en nr. 47, fol 678v (dd. 26 augustus 1400).
  41. idem, nr. 44, fol 241 v.
  42. Bortet, "Beschrijving van Delft", p. 101.
  43. Inv. archief abdij Egmond, inv. 709.
  44. R.A.H., coll. Aanwinsten 46, fol 133 v.
  45. idem, 46, fol 77.
  46. Inv. archief abdij Egmond, nr. 553, regest 682.
  47. R.A.H., coll. Aanwinsten 45, fol 394.
  48. idem, 46, fol 333.
  49. idem, 516, afd. B, fol 151v
  50. idem, 65, fol 223.
  51. idem, 69, fol 121 v.
  52. idem, 69, fol 75 v en 119.
  53. idem, 69, fol 148 en 152.
  54. Grafelijke Commissie en Beveelboeken, II p. 22.
  55. Inv. archief abdij Egmond, inv. nr. 235.
  56. idem, inv. nr. 234.
  57. idem, inv. nr. 553
  58. R.A.H., coll. Aanwinsten, 96, fol 104.
  59. Gem. archief Alkmaar, inv. archief Oude Hof, nr. 51.
  60. Gem. archief Haarlem, cartularium van St. Jan, fol 188.
  61. R. A.H., coll. Aanwinsten, 100, fol 143.
  62. R. A.H., coll. Aanwinsten, 101, afd. Noord-Holland fol 6v.
  63. R. A.H., coll. Aanwinsten, 465, fol 105.
  64. Gem. archief Haarlem cartularium van St. Jan, fol 195.
  65. Gem. archief Haarlem, schotboeken anno 1427, fol 17.
  66. Ned. Leeuw (1957), p. 249.
  67. R. A.H., coll. Aanwinsten, 102, afd. Kennemerland, fol 20v.
  68. R. A.H., coll. Aanwinsten, 103, afd. Kennemerland, fol 42, 42v.
  69. idem, 112, idem, fol 6v.
  70. C. W. Bruinvis, "De Regering van Alkmaar", p. 26.