Titel | Ontstaan van de Zaanstreek |
Jaar | 1953-11-04 |
Omschrijving | de tekst beschrijft de ontwikkeling van de Zaanstreek en verkent de historische oorsprong van verschillende dorpen in het gebied. De auteur benadrukt de complexiteit van de ontginningsgeschiedenis en werpt vragen op over de herkomst van welgeborenen in de regio. Het betoog suggereert dat de Zaanstreek niet eenvoudig een west-oost gerichte planmatige ontginning heeft ondergaan, en de auteur benadrukt het belang van het begrijpen van het verleden voor het vormgeven van de toekomst. |
Categorie | Zaanstreek |
Afkomstig Uit | Dagblad Trouw |
Ontstaan Van De Zaanstreek
Door Mr. J.W. Groesbeek
In het verleden ligt het heden, in het nu hetgeen worden gaat.
Deze spreuk zou als motto kunnen staan boven de „Toelichting tot het streekplan voor de Zaanstreek". Deze toelichting vangt aldus aan: „Inzicht in de ontwikkeling, die een gebied tot nu toe heeft doorgemaakt, is onontbeerlijk bij het bepalen van de wijze, waarop men die ontwikkeling thans verder, ook door middel van een streekplan, zal trachten te leiden". Het is een eigenschap van de menselijke geest om zo diep mogelijk in het verleden te willen doordringen ten einde de oorsprong van de dingen te leren kennen en zich een beeld te kunnen vormen van de ontwikkeling. Het is dan ook niet te verwonderen, dat allen, die over de Zaanstreek geschreven hebben, beschouwingen aan dit vraagstuk gewijd hebben. Aanvankelijk stelde men zich enkel tot doel kennis te verkrijgen van de oudste toestanden. In het Streekplan is voor de eerste maal bewust getracht om van de verkregen gegevens gebruik te maken om een inzicht te krijgen in de toekomstige ontwikkeling.
De schrijver van de „Toelichting" schetst de ontwikkeling van de Zaanstreek aldus: Er waren omstreeks het jaar 1000 vier woongebieden, die waarschijnlijk niet tegelijk maar achtereenvolgens volgens een zelfde soort ontginningsplan, van het Westen uit in cultuur werden gebracht. Deze vier woongebieden waren van elkaar gescheiden door de Twiske (tussen Asendelft en Westzaan), de Zaan (tussen West- en Oostzaan en tussen Westzaan - Wormer en Jisp) en de Twiske (tussen Oostzaan en Waterland). Het wil mij voorkomen, dat deze schets van de ontwikkeling onvoldoende steun vindt in de schaarse gegevens, die wij bezitten. Een van die schaarse gegevens, die voor dit probleem wel van groot belang is, is de vondst van een uitgeholde boomstam met een daarin liggende schedel en enkele doodsbeenderen, gevonden in 1905 bij het aanleggen van de spoorbaan Hembrug – Zaandam, ter hoogte van de kleine spoorbrug halverwege Hembrug-station Zaandam.
Nu zijn, voor zover mij bekend, deze zogenaamde dodenbomen in de 8e eeuw in gebruik genomen en wel bij de kustbewoners, die hun doden hierin aan het water toevertrouwden, een herinnering aan de tijd, dat zij zelf in uitgeholde boomstammen de wateren bevoeren. Soeteboom verhaalt ons, dat aldaar in zijn tijd (17e eeuw) doodkisten gevonden waren, doch vermeldt helaas niet van welke aard deze waren.
Hij verhaalt ons ook, dat er veel puin gevonden werd. De benaming „Kerkerak" van een water, dat in de Voorzaan uitmondt, wijst op het bestaan van een kerk ter plaatse, de aanwezigheid van hoflanden, vogelkooien en de naam „het oude hof" wijzen op het bestaan van een herenhoeve. Een dergelijke hoeve was in de vroege middeleeuwen een economisch centrum. Op de hoeve zetelde de heer, rondom de hoeve woonden de pachters, meestal horigen, over wie de heer rechtspraak en bestuur uitoefende. Uit dergelijke economisch-juridische eenheden zijn veelal de heerlijkheden ontstaan. Deze nederzetting moet de oudste kern van de heerlijkheid Zaanden gevormd hebben. Wij verkeren in de gelukkige omstandigheid, dat wij deze nederzetting enigszins dateren kunnen. Vlak bij de uitgeholde boomstam werd namelijk een vrij gaaf Karolingisch potje gevonden. Deze gegevens stemmen geheel overeen met het feit, dat mr. Vis op goede gronden aannemelijk gemaakt heeft, dat Zaandenhorn (het latere eilandje de Hoorn in het IJ) reeds in 889 genoemd wordt. Wij moeten zelfs aannemen, dat het toen in cultuur gebracht was, omdat graaf Gerulf er een hoeve ontving. De continuïteit van bewoning van het oude dorp Zaanden moet zich over lange tijd voortgezet hebben. Wel werd het dorp in 1155 verwoest, maar waarschijnlijk althans ten dele weer opgebouwd, de gevonden graven en aardewerk vondsten wijzen op een nog latere bewoning. Het dorp zal nog steeds de kern van de heerlijkheid Zaanden gevormd hebben. Alles pleit er dus voor, dat hier een zeer oude bewoningskern aanwezig is, die zeker in ouderdom niet onderdoet voor menige op de hogere zandgronden westelijk gelegen bewoningskernen. Het wil mij voorkomen, dat verslechtering van de waterstaatkundige toestand (vooral de vernietigende werking van het IJ) de ondergang van Zaanden veroorzaakt hebben. Bij het leggen van de Noorder IJdijken zijn de Hemlanden buiten de bedijking gebleven. Het nog niet bedijkt zijn van de Zaan en de gevaren waaraan de bevolking door het opstuwende water van het IJ bloot stond, zullen wel de oorzaak geworden zijn van het feit, dat de voormalige inwoners van Zaanden zich noch aan de Zaan noch aan het IJ gevestigd hebben. Op eerbiedige afstand van beide wateren vormden zij nieuwe bewoningskernen (Westzaan en Oostzaan). Eerst wanneer de Zaan circa 1300 door een dam afgesloten is van het IJ, durft men zich weer aan de Zaanoevers te vestigen en wordt de grondslag gelegd voor het latere Zaandam. Niet van het Westen uit, maar van het Oosten (Oostzaan) uit is Zaandam gevormd, want Oost-Zaandam is de oude kern van Zaandam.
De overige bewoningskernen langs de Zaanoevers zijn alle eerst later tot stand gekomen. Weer anders staat het met Wormer en Jisp. De naam Wormer is samengesteld uit de woorden Wero en meri. Wero is een Friese mansnaam. We zien hier dus een meer, dat aan een zekere heer Wero toebehoorde. Terecht merkt mr. Vis op, dat beide dorpen meer het karakter hebben van vissersnederzettingen. Het lijkt mij dan ook aannemelijk, dat een agrarische ontginning van deze gebieden niet van het Westen uit, maar van de oude visserskernen uit ontstaan is.
Wat Assendelft ten slotte betreft, niets verzet zich er momenteel tegen om aan te nemen, dat de in-cultuurbrenging van dit dorp van het Westen uit heeft plaats gevonden.
Met dit alles zijn echter lang nog niet alle vragen opgelost. We zouden b.v. nu ook nog gaarne willen weten wie de oude heerlijkheid Zaanden ontgonnen heeft. Er zijn aanwijzingen, dat het geslacht der heren van Zaanden gesproten is uit het overoude geslacht van Haarlem. In dit licht gezien is het wel frappant, dat de oudste landbezitter, die wij in deze streek kennen, geweest is heer Willem van Haarlem, bijgenaamd Kinbac (12e eeuw). Gesteld, dat deze heer Willem inderdaad tot het oude geslacht van Haarlem behoorde, dan zouden wij kunnen aannemen, dat het geslacht van Haerlem al in de 12e eeuw bezittingen in de Zaanstreek had. Wij zouden hieruit kunnen afleiden, dat een ontginning van de Zaanstreek van Haarlem uit, dus uit het Westen, heeft plaats gevonden. Maar tussen het optreden van heer Willem en het jaar 889 (waarin Zaandenhorn voor het eerst genoemd wordt) liggen nog een 250 jaar. Een periode waarvan we, wat de Zaanstreek aangaat, niet veel weten. Wel weten we, dat de heren van Haarlem eerst veel later vermeld worden. Zeker is, dat koning Arnulf in 889 aan graaf Gerulf een hoeve schonk in (Zaanden)horn. Het is niet uitgesloten, dat dit de hoeve is, die later de heerlijkheid Zaanden geworden is en dat de graaf van Holland later een lid van het geslacht van Haarlem daarmede beleend heeft. Zaanden zou dan ontstaan zijn uit een oude koningshoeve, een hoeve, die door de koning aan graaf Gerulf geschonken wordt, dus van belang geweest moet zijn.
Wij krijgen dan het volgende beeld: Zaanden, ontstaan uit de hoeve van koning Arnulf; van Zaanden uit ontstaan Westzaan en Oostzaan. Van Oostzaan uit ontstaat Oost-Zaandam, daarna vormen zich de dorpen langs de Zaan (waarvan Wormerveer waarschijnlijk het oudste is). Wormer en Jisp ontwikkelen zich zelfstandig, aanvankelijk als visserskernen, later ook als agrarische gemeenschappen. Hiermede zou dus het beeld van een West-Oost gerichte planmatige ontginning van de Zaanstreek wel wat al te simplistisch, ja zelfs in grote trekken onjuist blijken te zijn. Alleen van Assendelft lijkt het aannemelijk, dat het rechtstreeks van het Westen uit in cultuur is gebracht. Mr. Vis constateert, als hij in zijn boek „De Zaanstreek" de vraag bespreekt, vanwaar de Zaankanters afkomstig zijn, een verschil tussen Assendelft en West- en Oostzaan, namelijk het ontbreken van welgeborenen (een soort lagere adel, die zich in niets van gewone burgers onderscheidde, behalve dan dat zij nog enkele voorrechten bezat b.v. schot-vrijdom, schot in de zin van een bepaalde belasting) in laatstgenoemde dorpen. Schrijver noemt dit een heel oud en essentieel onderscheid: Assendelft, een ouder dorp, dat nog langer feodaler was opgebouwd, tegenover de Oostelijker Zaandorpen. Hij meent, dat hiermede samenhangt een verschil in aard der bevolking. Het is op grond van ons bovenstaand betoog de vraag, of deze opvatting wel juist kan zijn. Wij menen aangetoond te hebben, dat Zaanden ontstaan is uit een oude hoforganisatie, een herenhoeve met aanvankelijk onvrije boeren. In de dertiende en veertiende eeuw werden deze onvrijen op grote schaal uit hun dienstverband bevrijd en smolten zij samen met de stand der vrije boeren. Deze hoforganisatie kan in 889, zoals wij betoogden, aanwezig geweest zijn.
Van Assendelft is het echter bekend, dat „de heerlijkheid" pas in de 14e eeuw ontstaan is. Een veel latere ontwikkeling dus. Dat Assendelft nog in de 16e eeuw een belangrijke stand van welgeborenen bezat en de andere Zaandorpen niet, moet dus wel een andere oorzaak hebben.
Het bestek van deze bijdrage laat helaas niet toe, op dit interessante vraagstuk nader in te gaan. Alleen zouden wij nog ten aanzien van het vrijwel ontbreken van welgeborenen in West- en Oostzaan dit willen opmerken, dat dit zou kunnen samenhangen met de ondergang van het geslacht van Zaanden in deze streek door de medeplichtigheid van Willem van Zaanden aan de moord op Floris V in 1296. Stellig heeft Willem aanhangers gehad in zijn heerlijkheid, die in zijn ondergang gedeeld hebben. Dat dit niet de enige oorzaak geweest is, hoop ik elders nog eens te kunnen aantonen.
Dit alles hangt nauw samen met het gehele probleem: Vanwaar komt de stand der welgeborenen? Het is wel duidelijk, dat de banden, die Assendelft met de Zaanstreek verbonden, tamelijk gering waren. Het feit, dat het dorp een bezitting was van bijzondere heren, die later niet eens meer in het dorp woonden maar op de Assumburg onder Heemskerk, zal wel een van de oorzaken hiervan geweest zijn. De vraag is bij ons opgekomen, wat toch wel de oorzaak is van het feit, dat Assendelft door de latere schrijvers steeds tot de Zaanstreek gerekend is; historisch gezien zijn er niet zo heel veel banden te bespeuren.
Mr J.W. Groesbeek Rijksarchivaris in Noord-Holland
Afbeeldingen
IJsschuitjes op de Achterzaan. - Tekening 1790.
Westzaan van het Guispad gezien naar een tekening van Bulthuis, 1794. Het Guispad was toen nog een smal zich door de weilanden kronkelend landpad. De toren bij de kerk te Westzaan is in 1841 ingestort.