2 resultaten
1568-07-31 |
R.A.H. Coll Aanw 138 Caput Kennemerland fol 50v, 51; R.A.H. Coll Aanw 467 fol 24/Leenregister Brederode
Jaartallenindex
leenmannen der grafelijkheid van Holland oorkonden dat mr Dirck Engebrechtsz Ramp onder eede verklaarde dat hij eertijts getransporteerd had aan wijlen heer Heynrijck van Brederode den eygendom van 1 morgen lands gelegen in den ban van Alphen in de Steeckt, ende is geheten dat Bredeweer, belend west: Dirck van Alckemade ende Heynryck Jacob Doedenz met gemengder vore, ende oost: Marcelij Dirck van Outsoerne weduwe, tbv Coornelis Coornelisz Hondtschaep, wonende tot Alphen. Doordat wegens de turbulenten tijt geen mogelijkheid bestond om leenbrieven uit te vaardigen, draagt hij het goed nu weer op tbv Cornelis, met het verzoek om hem ermee te belenen. Hij machtigt Jan Beuckevort Jansz dit leen voor de stadhouder van leenen over te dragen (NB 1568-07-06: dezelfde akte, maar doorgehaald); 1568-09-21: koning Philips oorkondt de belening van Coornelis Cornelisz Hontschaer met 1 morgen land in de ban van Alphen in de Steect, geheten dat Bredeweer, tot een recht erfleen
Cornelis Oem Hermansz en Jan Beuckevort Jansz, leenmannen van Holland. Daar Jan Beuckevort geen zegel gebruikt, zegelt Cornelis Oem ook voor hem; 1568-09-21: mr Cornelis Oem, Pieter Herweijer
Heukelom, van | 1371-08-15
Arch Culemborg regest 237, 238, 239; A.R.A. Leenkamer no 90 Voorne
Achternamenindex
Goedart van Loen heer zu Heynsberg, erkent verkocht te hebben aan heer Otte van Hukelem zijn huis en heerlijkheid van Ackoije, zoals wijlen zijn moeder [Catharina van Voorne]deze bezeten had, en die leenroerig zijn aan Mechteld, vrouwe van Valkenburg en Voorne, burggravin van Zeeland, aan wie hij dit leen opdraagt; dezelfde dag belooft hij aan heer Otte van Hukelem, ridder, geen aanspraken meer op deze verkochte zaken te hebben; 1371-08-20: Mechteld beleent haar zwager Otto van Heukelem ermee; 1417-05-02: Marcelij van Heukelom van Ackoij draagt dit op aan de leenheer Johan van Beyeren tbv haar broer Johan van Heukelom van Ackoij, die ermee beleend wordt, maar weer opdraagt aan de hertog die er onmiddellijk heer Hubrecht van Kulenburch en ter Lecke mee beleent