5 resultaten
Herlaer, van | 1450
Ned Heraut jg 5 p 77
Achternamenindex
de hertog van Cleve reist naar Jerusalem op Paesch Dinsdag 1450 vertrok hij van Cleve naar Brussel; in Venetiƫ voegden zich bij hem: o.a. Adriaen van Herlaer, die tot ridder geslagen wordt
1555 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VI dossier 519
Jaartallenindex
de erfgenamen van heer Willem Bouwensz van Drenckwaert, appellanten in hoofdzaak: Aernt heren Cornelisz, burgemeester van Dordrecht en Jacob Oem Jacobsz, baljuw van Strijen, exec. test. van heer Jan van Drenckwaert, eisers in de bijzaak, contra de weduwe van Willem Bouwensz van Drenckwaert. Willem Bouwensz voorn, Aernt heren Cornelisz en Jacob Oem waren in 1549 aangesteld als executeurs van het testament van Jan van Drenckaert, schout van Dordrecht. Willem Bouwensz kreeg na Jan's dood alle nagelaten stukken en registers. Na Willems dood in 1554 eisten de beide andere executeurs de stukken van Willem's weduwe terug, teneinde executie [!] van Jan's erfenis voort te zetten. Intussen tevens een proces van de weduwe met Willem's erfgenamen over de boedelscheiding. Het Hof van Holland verklaarde op 1555-05-22 dat commissarissen uit het Hof inventaris van de boedel zouden opmaken en daarvan copie zouden geven. Erfgenamen gingen hiervan in appel bij de Grote Raad. In Oktober 1555 voegden de twee executeurs zich als derde in het proces, van wege de verstrekking van copieen aan de weduwe en erfgenamen. Aernt Cornelisz voegde zich als burgemeester in het geschil vanwege de belangen van Dordrecht. "De gheimen van Dordrecht" zouden naar buiten kunnen komen. Leden van het gerecht met de stadsecretaris, zouden volgens de eis de stukken, evt in bijzijn van partijen, moeten inventariseren. De erfgenamen verklaarden zich hiermee accoord, op 1555-12-13, doch de weduwe weigerde
1565-1566 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VI dossier 598
Jaartallenindex
kerkmeesters van Leimuiden contra Jan Heynricsz van Lomele, pastoor van Leimuiden, Heynrick Jansz, schout van Rynsaterwoude en Willem Palesteijn, baljuw van Rijnland, als gevoegden. In 1556 sloten de kerkmeesters van Leimuiden een overeenkomst met Job Gerritsz, aangaande de vervulling van het kapelaanschap van Leimuiden. Hij zou tegen 47 gld per jaar en vrije huisvesting 3x per week de mis lezen, naast de missen op zon- en feestdagen, biecht horen en de jeugd onderrichten. De pastoor Jan Heinricksz die tevens een herberg dreef, vervulde zijn ambt niet zoals het behoorde: hij betrad soms dronken de preekstoel en was in 1563-1564 een heel jaar woonachtig in Monnickendam zonder een plaatsvervanger aangesteld te hebben. De kapelaan Job Gerritsz vervulde zijn ambt ook niet plichtsgetrouw, maar gaf zich meer over aan "vogelen, visschen en bouwwerck". De kerkmeesters ontsloegen hem daarom op 1565-01-23 en stelden Aelbrecht Maertensz, sub diaken van St Pancraskerk te Leiden, aan om de diensten te vervullen. De pastoor keerde naar Leimuiden terug en wilde de kapellaan op Pinksterzondag 1565 beletten het epistel te zingen. De kapellaan overstemde de pastoor. De pastoor trok toen zijn misgewaad uit en ging kwaad achter het altaar zitten, tot grote verontwaardiging van de gelovigen. Job Gerritsz weigerde zijn ontslag. Provisor en deken van Rijnland stelden 1565-05-09 kerkmeesters in het gelijk. De pastoor legde de zaak voor aan het Hof van Holland. Bij hem voegden zich de baljuw ende schout van Rynsaterwoude, aanvoerende dat de ontslagen kapellaan door hen benoemd was. Het Hof stelde hen [pastoor c.s.] op 1566-03-27 in het gelijk, waarop kerkmeesters in appel gingen bij de Grote Raad. Lijsten van inwoners en van getuigen te Leimuiden
Jan Mourijnsz en Cornelis Aelbrechtsz c.s, kerkmeesters van Leimuiden
1535-1540 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 691
Jaartallenindex
Bouwen Willemsz, Pieter Allaertsz, Aernt Willemsz en Floris Jansz, welgeboren mannen, mede namens de ander welgeboren mannen van Heemskerk (gevoegden), contra pachters en huisluiden van Heemskerk, schout en schepenen (gevoegden). Bouwen Willemsz weigerde zijn aandeel met verweerders in de gemene lasten te betalen; hij beriep zich daarbij op het feit dat hij een welgeboren man was. Zijn vader, Willem Kerstantsz, was een welgeboren man in Rynland en had zich later in Heemskerk gevestigd. Verweerders weigerden dit te accepteren en daagden Bouwen Willemsz voor het Hof van Holland. Op 1539-01-15 (1538) veroordeelde het Hof Bouwen om zijn goederen voorzover dat geen leengoederen waren, aan te brengen, opdat de verweerders hiernaar de aanslag konden berekenen; hij werd veroordeeld in de helft van de kosten, de andere helft werd gecompenseerd. Bouwen Willemsz ging in appel bij de Grote Raad, de anderen voegden zich bij hen. Hij beriep zich op het feit dat zijn vader zitting had in de Vierschaar van de baljuw van Rijnland, wat alleen aan de Welgeborenen was toegestaan. Verder stelde hij dat hij een ridderhofstede "Poelenburch" genaamd bewoonde. Wanneer de baljuw van Brederode [!?] wapenschouw hield, kreeg hij opdracht deze te verdedigen. Zijn vader noch hij warenooit (!) schepen van Heemskerk geweest, men kon welgeboren mannen niet verplichten dit ambt te vervullen. Hij legde een attestatie van baljuw en mannen van Rynland over dat zijn vader een welgeboren man was. Verweerders antwoordden dat de attestatie onvoldoende bewijs was, noodzakelijk was volgens hen een verklaring van 7 verwanten van zwaardzijde. Bovendien bedreef Bouwen landbouw en was een onwettig kind. Daarbij kwam nog dat zijn vader vroeger met hen een overeenkomst had gesloten, waarin hij zijn verplichtingen tegenover hen had afgekocht. verder was het welgeborenschap in Rijnland van andere aard dan in Kennemerland. Tenslotte zeiden ze dat al was hij een welgeboren man hij toch moest betalen. Welgeborenen werden collectief aangeslagen.
1552~- 1569 (1) |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl I dossier 70
Jaartallenindex
de Magistraat te Amsterdam, de 5 kapittelkerken te Utrecht en de gemene geerfden in Amstelland contra Christoffel Jansz Benninck en de Proc. Generaal. Aan Johan Benninck, raadsheer in het Hof van Holland, werd op 1517-06-15 door Karel V een privilege verleend, waarbij als dank voor het feit, dat hij op eigen kosten in de Wetering tussen Weesp en Amsterdam een sluis had doen aanleggen, aan hem en zijn natuurlijke zoon Christoffel Jansz, hun leven lang het recht van visserij werd verleend in de wateren en sluizen binnen Amsterdam en de vrijheid van de stad. Na beider dood zouden de visserijrechten weer aan de landsheer vervallen. Na de dood van Johan Benninck in 1537 werden de rechten door de magistraat van Amsterdam aan Christoffel Jansz betwist. De magistraat verloor echter zijn proces voor het Hof van Holland, waarvan zij in beroep gingen bij de Grote Raad, bij wie zich de 5 kapittelen voegden, als medebelanghebbenden en de gemene geeerfden van Amstelland. De Proc. Generaal voegde zich bij de tegenpartij. Toen Christoffel overleed, werd het proces door zijn weduwe voortgezet. Amsterdam beriep zich op: 1) haar komt het visserijrecht toe in de op haar kosten gegraven grachten, 2) haar is bij privilege van hertog Albrecht in 1389 het visserijrecht toegekend, voor het "Gulden Water" dat zich uitstreckt van het Diemermeer tot het Y, 3) Willem VI verleende haar in 1409 de visserij in de twee sluizen in de Dam. Tevens werd echter bepaald dat er in de sluizen die daarna in de Zeebrug tussen Amsterdam en Ipensloot zouden worden aangelegd, niet mocht worden gevist, ( 4 is afwezig) 5) Jan Benninck en Christoffel hebben zich tevoren niet verzet tegen de uitoefening van de visserij rechten door de stad, 6) het verbod om in de sluizen van de stad, uitgezonderd die in de Dam, te vissen, is met het oog op de scheepvaart uitgevaardigd, 7) van de sluizen in de Dam is die onder de St Anthonispoort overgedragen aan de gemene geerfden in Amstelland, 8) de visserijrechten in de grachten zijn naderhand door het stadsbestuur aan de kruis- en handboogschutters afgestaan