46 resultaten

Mekeren, van | 1420-12-03

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 483v
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Geheryt van Damassche erkent ontvangen te hebben van Ghysbert van Mekeren, rentmeester van het land van Gelre, de renten "van enen jaer St Martyns misse in den winter laetste verleden, als 12 g.g. oude Vrancr. scilden voer 3 goede vette beren sjaers die ons onse lieve ghenedige here die hertoghe van Ghelre jaerlix sculdich is van onsen ghericht van Lyenden ende van Driel"; 1420-12-06: Ghijsbert van Mekeren, overste rentmeester van het land van Ghelre, oorkondt dat hij kwijt gescholden heeft aan abt en goedshuis St Paulus en Tyman Willamsz "van allen zulken 100 scilden als wij dieselve heren gheloeft hadden int Tyman voirs voor zyn gefenckenisse tot behueff mijns alre liefsten genedichtsen heren s hertogen van Gulick ende van Gelre ende greve van Zutphen. En schelden den voirs. Tyman mede los, ledich en quyt an sijnre gevenckenisse wijtgesacht sijn oirvede die hi noch doen sall" (vgl 1420-11-30) [het geld zal niet werkelijk ontvangen zijn, maar gediend hebben als losprijs voor Tyman]

Mathenesse, van | 1424-12-15

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 340v, 341
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: "alle degenen etc doe ic verstaen Adryaen van Matenesse dat mi bi gecomen is hoe Vrancken rechte leenvolgers van Ghestel die tienden tot Heiligersberge gelegen tusschen Scarpendrecht ende Louwerssloet versuemt hebben 4 jaer lang an den abt van St Pouwels te Utrecht also als sie de voirs. tiende van der abdie hielden. En ic dat van den abt voirs also oec verstaen heb dat sie dese voirs tiende na inhout des briefs hierna volgende versuemt hebben, houdende van woirde tot woirde als hierna beschreven staat"; volgt de leenbrief van 1366-08-13; abt Gheryt van Damassche verklaart: "dair wij Jan van Ghestel des voirs Vrancken leenvolger een weet of hebben doen doen als recht is van 4 jaer pacht die ons daer aen ontbraken ende want hi noch nyemant en quam die ons daeraf voldaen hadde, so sijn die tienden vrij an ons en onser abdie gecomen"; de abt verkoopt deze tienden nu aan Adriaen van Matenesse voor 15 scatponden en 4 jaar achterstallige pacht, en hij wordt ermee beleend

Amerongen, van | 1425-08-16

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 64
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Gheryt van Damassche oorkondt dat Eerst Taets met zijn vader Jan van Amerongen hem belening verzocht met alle goede hem aangekomen bij dode van zijn moeder Mergriete, dochter van Willam van Colvenschoten, gelegen in het kerspel van Zoes: 1) Gherbrant Noijdenz husinge, hofstede, berch etc, belend boven: Henric Jacob Fijenz.z, beneden: Evert van den Doem, strekkende van den Brinck totten overen wech toe, 2) een stuk land boven den overen wech, geheten de Brede, boven: Henric Jacob Fyenz.z, beneden: Evert van den Doem, 3) een dwersstuck, 1½ schepel, boven: Henric Jacob Fyenz.z, beneden: Jan Scaep Ricoutsz, 4) an den Steenberch 10 schepelen, an den Baerrewech, boven: Gode Scilt, beneden: Evert van Doem, 5) ½ mud lants an Zindelberch, boven: Wouter Mors, beneden: Gerijt Rutger Gerytsz.z, 6) 1½ schepel lants in Hoeckacker, boven: Henric Cuper, beneden: de heren van Abcoude, 7) het engelant dat zijn moeder had in het kerspel van Zoes; vervolgens wordt Ernst Taets beleend, als hij mondig is, moet hij zelf belening verzoeken

mannen: Willam van colvenschoten, Gysbert Godscalc

Heerd, van | 1420-11-30

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 483
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Gheryt van Damassche oorkondt dat "wij om kenlike scout ende noets wille daer wij ende onse goedshuus zwaerlike mede belast sijn overmits oerloge tuijsschen den lande van Ghelre ende Hollant tezamen eendrachtelic teghens den ghestichte van Utrecht ende zonderlinge mede van ons monicker weghen here Willam van Heerd die sonder oirlof ut onsen cloester is op dese tijt. Ende syn brueders mit horen vrienden onse goedshuys ontseit hebben overmits beticht ende veel scaden gedaen hebben mit roef ende ghewelt ende onse monick noch doet. Ende Thyman Willamssoen, onse bouman, ten hove after Amersfoirde ghevanghen is aen handen des hertoghen van Ghelre. Ende hem ghecoft heeft om een zekere summe van ghelde buten onsen scouden of toen doens. Soe willen onse here van Ghelre ende sijnen raet van onsen goedtshuus dat ghelt hebben ende hebben onse goed tot Ermelen [Ermelo ?] daervoer vercoft"; verder verkopen zij nu aan mr Henric Foeken een rente van 12 g.g. Wilh Holl scilt ten lijve van mr Henric en van Wendelmoet Gheret Foeken bastaarddochter, te betalen binnen Utrecht (vgl 1420-12-06)

Rijc, de | 1423-08-09

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 265v
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Gheryt van Damassche oorkondt dat hij een brief gezien heeft met het zegel van wijlen abt Henric van Bouchout, waarbij deze in erftijns gaf een hoef land gelegen in der Duust, geheten die Kerchorst, "daer ½ van deser voirs hoef lang ofgedwaelt heeft overmits delinge en ghiften"; de abt geeft in tijns aan Coenraet Goesensz en Bronis Willem des Rikendochter: 2 acker land van den kerchove noordwaarts en ⅙ min van 2 acker land gelegen in de halve hoeve geheten Kerchorsthoeve van lande Peter Mense Gherijtsz en zijn broer Philips, die zes dachmaet land hebben in dezelfde hoeve, strekkende aan het land van Gelre, belend noord: Willam Jan Seibertsz erfgenamen en Claes Goedenz erfgenamen, zuid: Lambert Jacobsz en zijn vrouw Alyt; erftijns: 1⅙£ zwarte, te betalen jaarlijks in onsen hove tot Emmiclaer; "Dit heeft ontfangen Peter Ghise Petersz.z. (vint men over drie blade afterwert)", "Item dit heeft nu anno 1495 Jan Brant, borger te Amersfoort"; Lambert Jacobsz en zijn vrouw Alyt ontvangen op dezelfde dag ook de helft van de Kerchorst, ook tegen een tijns van 1⅙£ zwart; "Dit heeft t cloester St Barbara te Amersfoert anno 1485, ut infra fol 278"

tijnsgenoten: Jan van Amerongen, Jan Lambertsz

Borre | 1423-03-15

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 124
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt, monniken en capittelaers van St Paulus zetten, met consent van de bisschop, alle hofgoed en tijnsgoed gelegen in den kerspel van Loesden, Zoes, de buerscap van Heze en op Zeyster Oever, om in onversterfelijke erflenen; Jan Borre Claes Bannenz draagt op een hoeve land gelegen in de maelscap van Weede en van Emminglaer in het kerspel van Loesden, geheten Lienlaer, met alle toebehoren, tijnsgoed, en vervolgens ontvangt Jan het in onversterfelijk erfleen. "Dese hoeve heeft Margriet Jan Bannenwijf half ontfangen Pelgrimsdochter. Ende des brief staet over dat 3e blat"

tijnsgenoten: Jan van Amerongen, Johan Lambertsz; voor leenmannen: Geryt Zoes, Gijsbert Godscalc, Gerrit Petersz; Gheryt van Damassche, abt, Jan Binmaert, prior, Florens van Zevenhuysen, Geryt van Amersoyen, Willam uijten Hage en Jan Taers, monniken en capittelaers van St Paulus